ECLI:NL:HR:2006:AZ2049
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verlening van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz en de vereisten voor instemming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2006 uitspraak gedaan over de verlening van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had eerder een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis gekregen, die op 30 augustus 2006 afliep. De officier van justitie in het arrondissement Utrecht verzocht de rechtbank om een voorwaardelijke machtiging te verlenen, wat resulteerde in een beschikking van 21 augustus 2006. Deze beschikking verleende een voorwaardelijke machtiging voor zes maanden, ingaande op 21 augustus 2006.
Betrokkene had aangegeven dat zij het behandelplan wilde volgen, maar geen rechterlijke machtiging wilde. De rechtbank oordeelde dat, ondanks haar verzet tegen de machtiging, de voorwaarden voor de verlening van de voorwaardelijke machtiging waren voldaan. De rechtbank stelde vast dat betrokkene instemde met het behandelplan en bereid was de voorwaarden na te leven, wat volgens de rechtbank voldeed aan de wettelijke vereisten van de Wet Bopz.
In cassatie werd door de Advocaat-Generaal geconcludeerd dat het beroep van betrokkene moest worden verworpen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had toegepast. De Hoge Raad benadrukte dat de instemming van betrokkene niet noodzakelijk was voor de verlening van de voorwaardelijke machtiging, en dat de gevolgen van het niet naleven van de voorwaarden duidelijk waren voor betrokkene. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beschikking van de rechtbank.