ECLI:NL:HR:2006:AZ2655
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van een moedervennootschap voor schade door ontbinding van huurovereenkomst met dochtervennootschap
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Breda Industries B.V. (hierna: Industries) en N.V. Interpolis Onroerend Goed (hierna: Interpolis) over de aansprakelijkheid van Industries voor schade die Interpolis heeft geleden door de ontbinding van een huurovereenkomst met haar dochtervennootschap, Breda Packaging B.V. (hierna: Packaging). De zaak is gestart met een dagvaarding door Interpolis op 19 april 2002, waarin zij vorderingen heeft ingesteld tegen Industries, waaronder de verklaring dat Industries garant heeft gestaan voor de verplichtingen van Packaging onder de huurovereenkomst van 17 februari 1998. Interpolis vorderde ook betaling van bedragen die Packaging aan haar verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van conservatoire beslagen.
De rechtbank te Breda heeft op 12 maart 2003 de vorderingen van Interpolis in conventie toegewezen. Industries heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft bij tussenarrest van 27 juli 2004 Industries toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoor en verder procesdebat heeft het hof op 26 april 2005 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen deze arresten heeft Industries cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 december 2006 het beroep in cassatie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad Industries veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.