ECLI:NL:HR:2006:AZ2655

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/245HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een moedervennootschap voor schade door ontbinding van huurovereenkomst met dochtervennootschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Breda Industries B.V. (hierna: Industries) en N.V. Interpolis Onroerend Goed (hierna: Interpolis) over de aansprakelijkheid van Industries voor schade die Interpolis heeft geleden door de ontbinding van een huurovereenkomst met haar dochtervennootschap, Breda Packaging B.V. (hierna: Packaging). De zaak is gestart met een dagvaarding door Interpolis op 19 april 2002, waarin zij vorderingen heeft ingesteld tegen Industries, waaronder de verklaring dat Industries garant heeft gestaan voor de verplichtingen van Packaging onder de huurovereenkomst van 17 februari 1998. Interpolis vorderde ook betaling van bedragen die Packaging aan haar verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van conservatoire beslagen.

De rechtbank te Breda heeft op 12 maart 2003 de vorderingen van Interpolis in conventie toegewezen. Industries heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft bij tussenarrest van 27 juli 2004 Industries toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoor en verder procesdebat heeft het hof op 26 april 2005 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen deze arresten heeft Industries cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 december 2006 het beroep in cassatie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad Industries veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

8 december 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/245HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BREDA INDUSTRIES B.V.,
gevestigd te Breda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
N.V. INTERPOLIS ONROEREND GOED,
gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. G.C. Makkink,
thans mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Interpolis - heeft bij exploot van 19 april 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Industries - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en, kort gezegd, gevorderd:
a. voor recht te verklaren dat Industries zich garant heeft gesteld voor alle verplichtingen van Breda Packaging B.V. (hierna: Packaging) onder de huurovereenkomst d.d. 17 februari 1998 en deswege aansprakelijk is voor de verplichtingen die voor Packaging voortvloeien uit het vonnis van 3 april 2002 van de rechtbank Breda, sector kanton, tussen Interpolis en Packaging;
b. Industries te veroordelen om aan Interpolis te betalen al hetgeen Packaging aan Interpolis verschuldigd is op grond van bedoeld vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid van de vorderingen als bedoeld onder 2 en 3 van het dictum van voornoemd vonnis;
c. Industries te veroordelen aan Interpolis te betalen de kosten van de door Interpolis ten laste van Packaging gelegde conservatoire beslagen, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten.
Industries heeft de vordering bestreden en harerzijds een voorwaardelijke reconventionele vordering ingediend. De vordering in reconventie speelt in cassatie geen rol.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 2003 de vorderingen in conventie toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Industries hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 27 juli 2004 heeft het hof Industries tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor en verder processueel debat, heeft het hof bij eindarrest van 26 april 2005 het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft Industries beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Interpolis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Industries in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interpolis begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 december 2006.