ECLI:NL:HR:2006:AZ2727
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake verduistering door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Maastricht, dat op 16 november 1970 was uitgesproken. De aanvrager, geboren in 1930, was eerder veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor twee feiten van verduistering. De aanvrage tot herziening is ingediend omdat de aanvrager meent dat er nieuwe feiten zijn die een herziening rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren en die het ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrager had eerder al vijf keer herziening verzocht, maar deze verzoeken waren telkens niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad oordeelt dat de huidige aanvrage grotendeels steunt op dezelfde gronden als de eerdere verzoeken, die door de Hoge Raad als onvoldoende waren beoordeeld. De nieuwe argumenten die in de aanvrage zijn aangevoerd, kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten die een herziening rechtvaardigen. De bijgevoegde kwitantie biedt geen basis voor een ander oordeel, omdat deze niet aansluit bij de bewezen feiten van verduistering.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.