ECLI:NL:HR:2006:AZ3873

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenloop loonbelasting en inkomstenbelasting; Verrekening van naheffingsaanslag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2005, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, bedroeg ƒ 2.131.704 (€ 967.325). Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. X B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verminderde tot ƒ 1.940.435 (€ 880.531). De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

X B.V. heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop X B.V. een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende middelen. Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de inspecteur bevoegd was tot heffing van inkomstenbelasting en beschikte over een 'nieuw feit' voor het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1998. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat het oordeel niet onbegrijpelijk is.

Het tweede middel richt zich tegen de oordelen van het Hof in de onderdelen 5.4.3 en 5.4.4 van zijn uitspraak. Ook dit middel faalt, omdat de oordelen van het Hof juist zijn. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006 door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

Nr. 42.395
8 december 2006
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2005, nr. P03/02444, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 2.131.704 (€ 967.325), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 1.940.435 (€ 880.531). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de inspecteur die jegens L bevoegd is tot heffing van inkomstenbelasting, ter zake van het door het Hof omschreven optievoordeel I beschikte over een "nieuw feit", en derhalve aan L een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1998 had kunnen opleggen. Het middel faalt, omdat 's Hofs oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.2. Middel 2 keert zich tegen de oordelen die het Hof heeft neergelegd in de onderdelen 5.4.3 en 5.4.4 van zijn uitspraak. Het middel faalt omdat die oordelen juist zijn.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2006.