ECLI:NL:HR:2007:AZ0355
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Baatbelasting binnenstad Breda en de voorwaarden voor verhaal van kosten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de baatbelasting die aan belanghebbende, een B.V., is opgelegd voor de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Q. De aanslag, ter hoogte van ƒ 294.841,30, werd gehandhaafd door het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Breda. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het Gerechtshof heeft het beroep gegrond verklaard, waardoor de aanslag werd vernietigd. Het college heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 mei 2007 het beroep van het college gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. In zijn overwegingen heeft de Hoge Raad onder andere benadrukt dat bij het tot stand brengen van voorzieningen, zoals bedoeld in de Gemeentewet, niet alleen nieuwe voorzieningen maar ook wijzigingen of vervangingen van bestaande voorzieningen kunnen worden meegenomen, mits deze resulteren in een verbetering. De Hoge Raad heeft echter ook vastgesteld dat onderhoudswerkzaamheden niet als verbetering kunnen worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft verder uiteengezet dat een gemeente ervoor kan kiezen om de kosten van een reeks voorzieningen te verhalen door middel van één baatbelasting, mits deze voorzieningen als een samenhangend geheel worden uitgevoerd. Dit brengt echter met zich mee dat de vraag of een onroerende zaak gebaat is, moet worden beoordeeld in het kader van het geheel van voorzieningen en niet per afzonderlijke voorziening. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang en dat het oordeel van het Hof mogelijk berust op een onjuiste rechtsopvatting. De zaak is daarom verwezen voor verdere behandeling.