ECLI:NL:HR:2007:AZ2483

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00708/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de ISD-maatregel in het strafrecht en de reikwijdte van eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Nieuw Vosseveld' te Vught, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en beschadiging van andermans eigendom. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren, met als argument dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het feit meerdere keren onherroepelijk was veroordeeld voor misdrijven.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de wettelijke bepalingen omtrent de ISD-maatregel, zoals neergelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, uitvoerig besproken. De Raad concludeert dat er in de tekst noch in de wetsgeschiedenis steun te vinden is voor de opvatting dat eerdere veroordelingen vóór 1 oktober 2004 niet in aanmerking mogen worden genomen bij de oplegging van de ISD-maatregel. De Hoge Raad oordeelt dat de maatregel rechtmatig is opgelegd, aangezien de verdachte voldoet aan de voorwaarden die in de wet zijn gesteld.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De middelen die door de verdediging zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak, en verwerpt het beroep van de verdachte. Dit arrest bevestigt de reikwijdte van de ISD-maatregel en de mogelijkheid om eerdere veroordelingen mee te wegen in de beslissing over de oplegging van deze maatregel.

Uitspraak

9 januari 2007
Strafkamer
nr. 00708/06
km/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van
29 december 2005, nummer 21/002537-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 11 mei 2005 - de verdachte veroordeeld ter zake van 1. "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen". Het Hof heeft aan de verdachte de maatregel opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N.A. de Leon-van den Berg, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 1, eerste lid, Sr en art. 7 EVRM de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders heeft opgelegd.
3.2.1. De maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD), zoals neergelegd in art. 38m Sr, is ingevoerd bij de Wet van 9 juli 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) (Stb. 2004, 351), in werking getreden op 1 oktober 2004. De maatregel vervangt de maatregel plaatsing in een inrichting voor de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV) zoals deze was neergelegd in art. 38m (oud) Sr.
3.2.2. Art. 38m, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist."
3.2.3. De wetsgeschiedenis houdt ten aanzien van deze bepaling onder meer het volgende in:
"De nieuwe maatregel kan worden opgelegd voor een nieuw strafbaar feit dat op of na de inwerkingtreding van de voorgestelde wetgeving is gepleegd. De daaraan voorafgaande veroordelingen en tenuitvoerleggingen behoeven niet voor dat tijdstip te hebben plaatsgevonden. Het is (...) niet nodig dit overgangsrecht uitdrukkelijk in een bepaling neer te leggen. Ook in de wet inzake de SOV ontbrak een degelijke bepaling."
(Kamerstukken II 2002-2003, 28 980, nr. 3, blz. 13)
3.3. In tekst noch wetsgeschiedenis is steun te vinden voor de in het middel verdedigde opvatting dat de straffen en maatregelen die vóór 1 oktober 2004 zijn opgelegd en tot welke de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit onherroepelijk is veroordeeld, niet in aanmerking mogen worden genomen als veroordelingen in de zin van art. 38m, eerste lid onder 2º, Sr bij de oplegging van de in dit artikel bedoelde maatregel.
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 9 januari 2007.