ECLI:NL:HR:2007:AZ4087

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00298/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de bewezenverklaring van wapens van categorie II onder de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E.M. Röttgering, was veroordeeld voor het zonder toestemming binnenbrengen van wapens van categorie II, specifiek 526 schuifkolven met sluitveerstang en sluitveer, afkomstig uit Iran. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het Hof beoordeeld aan de hand van de Wet wapens en munitie (WWM). Het Hof had vastgesteld dat de schuifkolven specifiek bestemd waren voor een automatisch geweer van het merk Heckler & Koch, model G3A4, en dat deze onderdelen essentieel zijn voor het functioneren van het wapen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof, waarbij de verbeurdverklaring van de wapens werd gehandhaafd.

Uitspraak

30 januari 2007
Strafkamer
nr. 00298/06
SG/
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 juli 2005, nummer 23/005400-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], h.o.d.n. [A] gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 18 augustus 2004 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het tweede middel is bij aanvullende schriftuur nog nader toegelicht.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Overeenkomstig de tenlastelegging, die is toegesneden op art. 14, eerste lid, WWM heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 19 maart 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder consent wapens van categorie II (onder 2), te weten 526 schuifkolven met sluitveerstang en met sluitveer, heeft doen binnenkomen vanuit Iran."
3.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
"Ik heb op 19 maart 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zonder consent 526 schuifkolven met sluitveerstang en met sluitveer doen binnenkomen vanuit Iran. Die waren voor mij bestemd."
b. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren P. Oosterlee en S. Emeis, beiden wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee District Schiphol, werkzaam aan het Bureau Bijzondere Wetten, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel van een van hen:
"Op 19 maart 2003 belde de heer Diehl, douaneambtenaar te Schiphol en werkzaam bij Team Invoer. Hij deelde mij, verbalisant Oosterlee, mede dat er een vrachtzending met wapenonderdelen voor bedrijf [A] was binnengekomen. Deze stond opgeslagen bij vrachtafhandelaar [B], gevestigd aan de [a-straat 1] te Schiphol. Diehl had hieruit onderdelen gehaald en wilde graag weten of deze goederen consentplichtig waren.
Wij, verbalisanten, zijn direct naar het Douanekantoor, gevestigd aan de Handelskade te Schiphol gegaan. Bij de heer Diehl zagen wij een schuifkolf met daaraan bevestigd een sluitveerstang met sluitveer.
Vervolgens toonde Diehl ons de Air Waybill en Commercial Invoice welke deze zending begeleidden. De Air Waybill was voorzien van nummer 096-95417523.
Hierop zagen wij dat de zending afkomstig was uit Iran, opgestuurd door "Defence Industries Organization" te Teheran.
Op de Commercial Invoice zagen wij dat de inhoud van deze zending onder meer bestond uit 526 schuifkolven voor de G3. Deze invoice was gericht aan "[A], Postbus [...], [plaats A], The Netherlands".
Uit later onderzoek bleek ons, verbalisanten, dat deze 526 schuifkolven voor de G3 elk voorzien waren van een sluitveerstang met sluitveer.
De schuifkolven met sluitveerstang en sluitveer zijn specifiek bestemd voor een automatisch geweer, merk Heckler & Koch, voor onder andere model G3A4. Dit onderdeel is onontbeerlijk om een vuurwapen vol-automatisch en semi-automatisch te doen schieten. Dit onderdeel zorgt ervoor dat na elk schot voldoende druk aanwezig is om de afsluiter weer naar voren te bewegen, waardoor er een nieuw patroon in de kamer wordt geschoven en afgeschoten. Zonder dit onderdeel is het niet mogelijk om met dit geweer automatisch te schieten."
c. Een rapport van een vast gerechtelijk deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende:
"De schuifkolf met sluitveer en sluitveerstang voldoet aan het criterium "specifiek bestemd voor die wapens en van wezenlijke aard zijn" zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De schuifkolf met sluitveer en sluitveerstang is een onderdeel dat valt in categorie II, ten 3e, van de WWM."
4. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte wapens van categorie II heeft doen binnenkomen, omdat het ten onrechte, althans onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd de in de bewezenverklaring vermelde wapenonderdelen heeft aangemerkt als onderdelen of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor de desbetreffende wapens en van wezenlijke aard zijn als bedoeld in art. 3, eerste lid, WWM.
5.2. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 2, eerste lid, WWM dat luidt:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
(...)
Categorie II
(...)
2°. vuurwapens, geschikt om automatisch te vuren;
3°. vuurwapens die zodanig zijn vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd."
- Art. 3, eerste lid, WWM dat luidt:
"1. De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn."
- De Circulaire wapens en munitie 1997 (CWM 1997) houdt onder meer in:
"3.1 Onderdelen van wapens
Artikel 3, eerste lid, van de WWM, stelt dat de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing zijn op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn. Uitgaande van deze bepaling kunnen met betrekking tot vuurwapens de hierna genoemde onderdelen in ieder geval worden aangemerkt als onderdelen waarop de WWM van toepassing is, omdat deze onontbeerlijk zijn voor het functioneren als wapen, in sterke mate de werking van het wapen mede bepalen, de werking van het wapen kunnen wijzigen, dan wel het wapen identificeren, hetzij door ingeslagen nummers hetzij door bij het afvuren sporen achter te laten op de patroonhuls of de kogelpunt.
Het betreft dan met name de loop, het patroonmagazijn, de patroonhouder en de onderdelen die bestemd zijn om een vuurwapen (vol)automatisch te doen schieten en daarnaast specifiek voor geweren ook nog de bascule, het staartstuk en de grendel of afsluiter, specifiek voor pistolen de kast (ofwel het frame) en de slede en specifiek voor revolvers de kast (frame) en de cilinder. Geen onderdeel zijn: patroonschakels, patroonbanden en laadstrips. (...)"
5.3. Het kennelijk oordeel van het Hof dat de onderhavige schuifkolven met sluitveerstang en sluitveer zijn aan te merken als onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor de in de bewezenverklaring bedoelde categorie wapens en die van wezenlijke aard zijn als bedoeld in art. 3, eerste lid, WWM, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand heeft aangenomen en heeft kunnen aannemen dat deze schuifkolven met sluitveerstang en sluitveer specifiek zijn bestemd voor een automatisch geweer, merk Heckler & Koch, voor onder meer model G3A4, en dat deze onderdelen onontbeerlijk zijn om een vuurwapen volautomatisch en semi-automatisch te doen schieten, omdat deze ervoor zorgen dat na elk schot voldoende druk aanwezig is om de afsluiter weer naar voren te bewegen, waardoor een nieuw patroon in de kamer wordt geschoven en afgeschoten.
Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, dwingt de Wet Wapens en Munitie niet ertoe slechts die onderdelen en hulpstukken te rekenen tot de onderdelen en hulpstukken van wezenlijke aard, die - naar ook in de toelichting op het middel wordt onderkend: niet limitatief - staan opgesomd in onderdeel 3.1 CWM 1997, terwijl (de Bijlagen bij) de Richtlijn 91/477 EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB nr. L256, blz. 51) of de Europese overeenkomst inzake de controle op de verwerving en het bezit van vuurwapens door particulieren (Trb. 1980, 123) niet kunnen meebrengen dat een andere of beperktere maatstaf dient te worden aangelegd dan het Hof heeft gehanteerd.
5.4. Het middel faalt.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 januari 2007.