ECLI:NL:HR:2007:AZ5466
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vervangende hechtenis en vermindering betalingsverplichting in ontnemingszaak
In deze ontnemingszaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan naar aanleiding van een cassatieberoep ingesteld door de betrokkene op 21 januari 2003. De stukken zijn op 10 maart 2006 bij de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting met 10%. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de vervangende hechtenis en de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad stelt het te betalen bedrag vast op € 94.500,-. De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 januari 2003, waarin de betrokkene werd verplicht tot betaling van € 105.000,- of 600 dagen hechtenis, wordt daarmee deels vernietigd.
De Hoge Raad overweegt dat, hoewel de overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld, het belang van de gemeenschap bij normhandhaving door berechting zwaarder weegt dan het belang van de betrokkene bij niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van cassatie, behalve het middel dat betrekking heeft op de vervangende hechtenis, niet tot cassatie kunnen leiden. De klacht over de vervangende hechtenis wordt gegrond verklaard, omdat de relevante wetgeving, zoals gewijzigd in 2003, van toepassing is op deze zaak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze vervangende hechtenis betreft, en bevestigt de vermindering van de betalingsverplichting.