ECLI:NL:HR:2007:AZ6748

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00004/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens taxivervoer zonder vergunning met een kennelijke misslag in de tenlastelegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De aanvrager was veroordeeld voor het op 5 februari 2003 zonder vergunning verrichten van taxivervoer met een auto met kenteken 14-GJ-VS. De aanvrager stelde dat hij op die datum niet had gereden in de auto met het genoemde kenteken, maar in een andere auto, wat werd ondersteund door een politieproces-verbaal. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de aanvrager waarschijnlijk gelijk had in zijn stelling, de kennelijke misslag in de tenlastelegging geen grond voor herziening vormde. De omstandigheden die de aanvrager aanvoerde, waren niet van dien aard dat zij zouden hebben geleid tot een andere beslissing indien zij eerder bekend waren geweest. De Hoge Raad wees de aanvrage af, omdat deze kennelijk ongegrond was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

23 januari 2007
Strafkamer
nr.00004/06 H
CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 10 september 2004, nummer 13/088120-04, ingediend door mr. M. Saaidi, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvrager, die conform de tenlastelegging veroordeeld is voor het op 5 februari 2003 zonder vergunning verrichten van taxivervoer met een auto met kenteken [AA-00-AA], op die dag niet gereden heeft in een auto met dat kenteken. Ter ondersteuning van dat standpunt is aangevoerd dat de auto met het kenteken [AA-00-AA] een Ford Sierra is, bouwjaar 1993, terwijl de auto van de aanvrager een Mercedes C220 is.
Uit het politie proces-verbaal dat zich bij de stukken bevindt volgt dat de aanvrager op 5 februari 2003 is aangehouden in een groene Mercedes met kenteken [BB-00-BB], en dus niet met het kenteken [AA-00-AA], zoals, kennelijk per abuis, is tenlastegelegd.
De stelling van de aanvrager dat hij op 5 februari 2003 niet heeft gereden in een auto met kenteken [AA-00-AA] is dan ook, naar alle waarschijnlijkheid, juist. Voor zover echter al gezegd kan worden dat de kennelijke misslag in de tenlastelegging ten aanzien van het kenteken van de auto waarmee de aanvrager op 5 februari 2003 heeft gereden een omstandigheid is waarmee de Economische Politierechter destijds niet bekend was, zou die omstandigheid, ware deze aan hem wel bekend geweest, niet hebben geleid tot een van de in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv genoemde beslissingen, maar tot verbeterde lezing van de tenlastelegging. Het in de aanvrage gestelde houdt aldus beschouwd niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. Dit brengt mee dat de aanvrage kennelijk ongegrond is.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 23 januari 2007.