Uitspraak
[woonplaats].
20 maart 2007.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, vernieling, poging tot zware mishandeling en het dragen van een wapen. Het Hof had de verdachte, met vernietiging van een eerder vonnis van de Politierechter, veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf voor de feiten 1, 2, 4 en 5, en voor feit 3 tot een geldboete van € 150,-, subsidiair drie dagen hechtenis. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, met name ten aanzien van het feit van het wapenbezit. Gelet op artikel 427, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kon de verdachte niet in zijn beroep in cassatie worden ontvangen voor dit feit. De Hoge Raad oordeelde verder dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor het wapenbezit en verwierp het beroep voor de overige feiten. Dit arrest bevestigt de eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof en onderstreept de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in cassatie.