ECLI:NL:HR:2007:AZ7272

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02350/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling inzake kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2007 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een veroordeling door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvraagster was op 16 september 2004 veroordeeld voor het niet melden van het verblijf van haar kinderen in Marokko aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in de periode van 24 april 1997 tot en met 12 augustus 2002. De SVB had eerder vastgesteld dat de aanvraagster geen recht had op kinderbijslag voor haar kinderen, maar op 27 juli 2005 werd dit besluit herroepen. De aanvraagster stelde dat, indien de Politierechter op de hoogte was geweest van deze herziening, de gronden voor haar veroordeling zouden zijn weggevallen.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de omstandigheid dat de SVB het eerdere besluit had herroepen, niet het ernstig vermoeden wekte dat het onderzoek op de terechtzitting anders zou zijn verlopen. De Hoge Raad benadrukte dat het oordeel van de SVB over de onjuistheid van de eerdere vaststelling van het recht op kinderbijslag niet in strijd was met de veroordeling van de Politierechter. De aanvraagster had immers haar mededelingsplicht geschonden door niet te melden dat haar kinderen in Marokko verbleven.

Uiteindelijk werd de herzieningsaanvraag door de Hoge Raad afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De uitspraak bevestigde de eerdere veroordeling en onderstreepte het belang van het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Kinderbijslagwet.

Uitspraak

30 januari 2007
Strafkamer
nr. 02350/06 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politie-rechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 16 september 2004, nummer 9/015370-02, ingediend door mr. A.G.M. Haase, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van 1. "medeplegen van op grond van de bij de Algemene Kinderbijslagwet vastgestelde bepalingen gehouden zijn een mededeling te doen en daarbij opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgen, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en een ander en terwijl zij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar en een anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2.1. De aanvraagster is veroordeeld omdat zij in de periode van 24 april 1997 tot en met 12 augustus 2002 in strijd met een uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voortvloeiende verplichting niet aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft gemeld dat haar kinderen [kind 1] en [kind 2] in Marokko verbleven.
3.2.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de gronden voor de veroordeling zouden zijn weggevallen indien de Politierechter bekend zou zijn geweest met de beschikking van de SVB van 27 juli 2005. In die beschikking is het bezwaar van de aanvraagster tegen het besluit van de SVB van 17 oktober 2002, waarbij was vastgesteld dat de aanvraagster vanaf het derde kwartaal van 1996 geen recht had op kinderbijslag ingevolge de AKW voor [kind 1] en [kind 2], gegrond verklaard en is het eerdere besluit herroepen. Daarbij heeft de SVB vastgesteld dat de aanvraagster voor beide kinderen recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag over het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en over het derde kwartaal van 2002, alsmede op tweevoudige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2001 tot en met het tweede kwartaal van 2002.
3.3. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, het oordeel van de SVB dat de vaststelling van het recht op kinderbijslag ten aanzien van de aanvraagster achteraf bezien niet op de juiste wijze was geschied, is niet onverenigbaar met het oordeel van de Politierechter dat de aanvraagster - gelijk bewezenverklaard - niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot het verstrekken van de benodigde gegevens in het kader van het recht op kinderbijslag. In dit verband verdient opmerking dat ook in de beschikking, waar de aanvraagster zich op beroept, wordt overwogen dat zij haar mededelingsplicht "betreffende het wonen van [kind 1] en [kind 2] in Marokko" heeft geschonden.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 januari 2007.