ECLI:NL:HR:2007:AZ8376

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01582/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase en strafvermindering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf voor het opzettelijk indienen van een onjuiste belastingaangifte en valsheid in geschrift door een rechtspersoon. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. van Dijk. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot strafvermindering.

De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De verdachte had op 14 januari 2005 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken kwamen pas op 13 juni 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnen. Dit leidde tot een periode van meer dan twee jaar voordat de Hoge Raad uitspraak deed, wat in strijd was met de redelijke termijn. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar één jaar en tien maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, behalve in het geval van de strafmaat, die werd aangepast. De beslissing werd genomen door de vice-president en vier raadsheren, met de griffier aanwezig, en werd op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

3 april 2007
Strafkamer
nr. 01582/06
EC/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 januari 2005, nummer 21/001085-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 13 februari 2003 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven" en
2. "feitelijk leiding geven aan de verboden gedraging: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de opgelegde straf, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste tot en met het zevende middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het achtste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte heeft op 14 januari 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 13 juni 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze een jaar en tien maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 april 2007.