ECLI:NL:HR:2007:AZ8603

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/071HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift van tenuitvoerlegging in declaratiegeschil tussen cassatieadvocaat en cliënt

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 16 februari 2007, betreft het een bevelschrift van tenuitvoerlegging in een declaratiegeschil tussen een cassatieadvocaat en zijn cliënt. Dit is een vervolg op de tussenbeschikking van de Hoge Raad van 26 januari 2007, waarin het verschuldigde bedrag van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 voorlopig was vastgesteld op € 5.979,78. De Hoge Raad had in die beschikking de tenuitvoerlegging van dit bedrag bevolen en partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over een creditnota die in de tussenbeschikking was genoemd.

Op 31 januari 2007 heeft de verzoeker, de advocaat, de Hoge Raad geïnformeerd dat het eerder vastgestelde bedrag abusievelijk niet was verminderd met de creditnota. De verzoeker heeft verzocht om het bedrag van € 5.979,78 definitief vast te stellen. De verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De President van de Hoge Raad, Mr. E.J. Numann, heeft de stukken bekeken en de relevante artikelen van de Wet tarieven in burgerlijke zaken in overweging genomen. Hij heeft vervolgens besloten het verschuldigde bedrag definitief vast te stellen op € 5.979,78. Tevens is bepaald dat er binnen vier weken verzet kan worden gedaan tegen dit bevelschrift. Deze beschikking is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de procedure rondom declaratiegeschillen tussen advocaten en hun cliënten verduidelijkt.

Uitspraak

16 februari 2007
Rek.nr. R06/071HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
Bevelschrift van tenuitvoerlegging ten verzoeke van:
[Verzoeker],
advocaat te [plaats],
VERZOEKER,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenbeschikking van 26 januari 2007. Bij die beschikking heeft de Hoge Raad op verzoek van verzoeker - verder te noemen: [verzoeker] - het bedrag van het verschuldigde en onvergolden deel van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 voorshands op een bedrag van € 5.979,78 vastgesteld en de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor dat bedrag bevolen. De Hoge Raad heeft voorts partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de in de tussenbeschikking bedoelde creditnota.
Bij brief van 31 januari 2007 heeft [verzoeker] aan de Hoge Raad medegedeeld dat het bedrag waarvoor het bevelschrift werd gevraagd abusievelijk niet is verminderd met de bedoelde creditnota. [Verzoeker] heeft verzocht het voorshands vastgestelde bedrag ad € 5.979,78 definitief vast te stellen. Verweerder heeft niet gereageerd.
2. Beslissing
De President van de Hoge Raad:
Gezien de stukken,
Gezien de art. 33, 37 en 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken,
Stelt het bedrag van het verschuldigde en onvergolden deel van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 definitief vast op een bedrag van € 5.979,78 (vijfduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en achten zeventig eurocent),
Bepaalt dat tegen dit bevelschrift verzet kan worden gedaan binnen vier weken na heden.
's-Gravenhage, 16 februari 2007
Mr. E.J. Numann,
fgd. President.