ECLI:NL:HR:2007:AZ9673
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Discriminatie bij de rendementsgrondslag in box III en de aftrek van belastingschulden
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 april 2005, nr. BK-04/01442, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.697.182. Na bezwaar tegen de aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad behandelt de vraag of het bepaalde in artikel 5.3, lid 3, letter a, van de Wet IB 2001, dat bepaalde verplichtingen bij het bepalen van de rendementsgrondslag niet in aanmerking worden genomen, leidt tot verboden discriminatie in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad stelt vast dat niet elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen als discriminatie moet worden beschouwd, maar alleen die zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging.
De Hoge Raad overweegt dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een rechtvaardiging is voor ongelijke behandeling. De parlementaire geschiedenis van de Wet IB 2001 toont aan dat de wetgever de regeling heeft ingevoerd om administratieve lasten te beperken en complicaties te voorkomen. De Hoge Raad concludeert dat het middel geen belang ontbeert en dat het oordeel van het Hof dat personen met belastingschulden niet in dezelfde situatie verkeren als personen met andere schulden, juist is. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.