ECLI:NL:HR:2007:AZ9687

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00326/06 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in jeugddetentie wegens het ontbreken van een termijnbepaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor een periode van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarde was dat de verdachte zich zou laten opnemen in de Glen Mills school. De Hoge Raad oordeelde dat het hof verzuimd had om een termijn te bepalen voor deze opname, zoals vereist door artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht. Dit gebrek leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad benadrukte dat de termijn voor opname in een inrichting door de rechter moet worden vastgesteld en niet aan de behandelaars van de instelling kan worden overgelaten. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de eenheid van rechtspraak, vooral in zaken die betrekking hebben op jeugdstrafrecht en de voorwaarden voor jeugddetentie.

Uitspraak

5 juni 2007
Strafkamer
nr. 00326/06 J
JB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2005, nummer 20/009121-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 25 april 2005 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming", 4. "diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 5. "diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg" veroordeeld tot 22 maanden jeugddetentie waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij Basisschool [A] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij [B] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.H.C.K. Reijans, advocaat te Echt, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, en dat de Hoge Raad een zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing zal nemen als aan de Hoge Raad gepast voorkomt, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De bestreden uitspraak luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 12 (twaalf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zo spoedig mogelijk doch binnen één maand na het onherroepelijk worden van dit arrest, zal hebben gemeld bij de behandelaars van de Glen Mills School te Wezep en voorts dat verdachte zal deelnemen aan het programma van die school zodra en zolang de behandelaars zulks gedurende de proeftijd nodig achten."
4.2. De Hoge Raad verstaat de bestreden uitspraak aldus dat de door het Hof als voorwaarde gestelde behandeling in de Glen Mills school neerkomt op een plaatsing in die inrichting. De Hoge Raad leest het dictum van de bestreden uitspraak dan ook dienovereenkomstig. Dat brengt mee dat die voorwaarde is onderworpen aan de in art. 77z, tweede lid, Sr gestelde eisen.
4.3. Art. 77z, tweede lid, Sr schrijft voor dat de rechter bij het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een inrichting, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de termijn daarvan dient te bepalen, korter dan de proeftijd. Het Hof heeft echter verzuimd deze termijn te bepalen en dat overgelaten aan de behandelaars van de Glen Mills school. Dit brengt mee dat de bestreden uitspraak wat de strafoplegging betreft moet worden vernietigd (vgl. HR 12 december 2006, LJN AZ0699, NJ 2007, 14).
4.4. De verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, heeft op 12 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal die overschrijding bij strafoplegging dienen te betrekken.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 5 juni 2007.