ECLI:NL:HR:2007:BA0895

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/059HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid keuringsinstantie voor schade aan gewassen na keuring; uitleg van certificeringsreglement en beoordelingsvrijheid keuringsinstantie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (NAK) voor schade die is ontstaan aan de gewassen van verweerder na een keuring. Verweerder, die een vollegrondsgroenteteeltbedrijf exploiteert, had aardbeiplanten gekocht die door NAK waren gekeurd. Na de aankoop bleek dat de planten waren aangetast door aardbeimijt, wat leidde tot schade. Verweerder vorderde schadevergoeding van NAK, die de vordering in eerste instantie afwees. De rechtbank te 's-Gravenhage wees de vordering van verweerder af, maar in hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat NAK aansprakelijk was voor de schade, omdat de keuringsnormen niet waren nageleefd. NAK ging in cassatie tegen dit arrest.

De Hoge Raad oordeelde dat NAK toerekenbaar tekortgeschoten was in haar zorgplicht. De keuringsinstantie had de aardbeiplanten ingedeeld in de klassen EE en E, terwijl er 'verdacht open plaatsen' waren geconstateerd, wat in strijd was met het Certificeringsreglement. De Hoge Raad bevestigde dat de keuringsinstantie een hoge mate van zorgvuldigheid moet betrachten en dat de afwezigheid van aardbeimijt niet enkel visueel kan worden vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van NAK en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van verweerder waren begroot op € 1.876,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

29 juni 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/059HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING NEDERLANDSE ALGEMENE KWALITEITSDIENST TUINBOUW,
gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Alkemade,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.B.C. Kloppenburg,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) heeft bij exploot van 17 juli 2003 eiseres tot cassatie (hierna: NAK) gedagvaard voor de rechtbank te
's-Gravenhage en gevorderd te verklaren voor recht dat NAK aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade en NAK te veroordelen aan [verweerder] een schadevergoeding te betalen van ƒ 60.183,59, te vermeerderen met de wettelijke rente.
NAK heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 28 januari 2004 de vorderingen van [verweerder] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 20 september 2005 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, NAK veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft NAK beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van NAK heeft bij brief van 30 maart 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] exploiteert een vollegrondsgroenteteeltbedrijf dat gespecialiseerd is in de teelt van aardbeien voor de verse markt.
(ii) NAK is onder meer ten aanzien van de aardbei ter uitvoering van art. 87 van de (tot 1 februari 2006 geldende) Zaaizaad- en Plantgoedwet bij algemene maatregel van bestuur aangewezen als keuringsinstelling.
(iii) De keurmeesters van NAK kunnen naast zgn. kwaliteitskeuringen, waarvoor de vereisten zijn opgenomen in het Keuringsreglement, desgewenst aan aangesloten vermeerderaars certificaten uitgeven wanneer gekeurde producten aan strengere dan de door Europese en Nederlandse wetgeving gestelde minimumeisen voldoen. Deze nadere vereisten en de gebezigde keuringsmethoden worden door NAK opgesteld in samenwerking met betrokkenen en externe deskundigen en zijn opgenomen in het Certificeringsreglement van NAK (hierna: het Certificeringsreglement).
(iv) [Verweerder] heeft van de kweker [betrokkene 1] te [plaats] op 1 maart 2000 20.000 stuks en op 30 juni 2000 33.040 stuks "Elsanta" aardbeiplanten van partijnummer 903 gekocht die door NAK waren gekeurd en geclassificeerd in de klassen EE onderscheidenlijk E. [Verweerder] heeft dienovereenkomstige keuringscertificaten ontvangen die waren afgegeven door NAK.
(v) Tijdens de keuring van deze planten was NAK ervan op de hoogte dat in de teelt van [betrokkene 1] in 1999 pleksgewijze aantastingen met aardbeimijt zijn aangetroffen. NAK heeft toen maatregelen ter bestrijding opgelegd. De aangetaste plekken zijn met een ruime buffer afgekeurd en op aanwijzing van de keurmeester vernietigd. Bij vervolginspecties werd visueel geen aardbeimijt bij [betrokkene 1] meer aangetroffen.
(vi) Uit bijlage II bij het Certificeringsreglement is af te leiden dat de planten, om ingedeeld te kunnen worden in de klassen EE en E, bij aflevering visueel geheel vrij dienen te zijn van aardbeimijt. Daarnaast geldt ingevolge de art. 11 lid 5 en 12 lid 4 van het Certificeringsreglement als voorwaarde voor indeling in de klassen EE en E onder meer dat geen "verdacht open plaatsen" in het gewas zijn aangetroffen.
(vii) [Verweerder] heeft begin oktober 2000 aantasting van aardbeimijt op zijn teelten aangetroffen. Begin maart 2002 is [verweerder] daarmee opnieuw geconfronteerd.
3.2 Aan zijn vordering tot schadevergoeding heeft [verweerder], kort gezegd en voorzover in cassatie van belang, ten grondslag gelegd dat NAK toerekenbaar is tekortgeschoten, althans onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, door de onderhavige gewassen, waarin gedurende het groeiseizoen aardbeimijt was aangetroffen, op basis van slechts een visuele keuring in te delen in de klassen EE en E. Nadat de rechtbank die vordering had afgewezen, heeft de rechtsstrijd in hoger beroep zich toegespitst op de vraag of de indeling van de planten in de klassen EE en E strookt met het Certificeringsreglement, en meer in het bijzonder op de vraag of NAK die classificering achterwege had moeten laten omdat het gewas van [betrokkene 1] "verdacht open plaatsen" in de zin van het Certificeringsreglement vertoonde. NAK nam het standpunt in dat de in het gewas van [betrokkene 1] ten tijde van de keuring aanwezige open plaatsen niet "verdacht" waren in de zin van het Certificeringsreglement, nu die ontstaan waren als gevolg van de onder leiding van NAK, en bij de keuring reeds afgeronde, adequate en effectieve bestrijding van aardbeimijt. Het hof heeft dat standpunt verworpen. Uit de tekst van het Certificeringsreglement leidt het hof af dat open plaatsen waarvan gebleken is dat die zijn ontstaan door uitval of verwijdering van door ziekte aangetaste planten "verdacht" zijn in de zin van het reglement, en dat het reglement in dit opzicht geen uitzondering maakt voor open plaatsen die zijn ontstaan door verwijdering van aangetaste planten op last van (de keurmeester van) NAK (rov. 6). De strekking van het reglement kan naar het oordeel van het hof niet tot een andere uitleg leiden (rov. 7). Daaruit leidt het hof af dat NAK, door de onderhavige partijen aardbeiplanten te classificeren als EE en E, heeft gehandeld in strijd met de artikelen 11 lid 5 en 12 lid 4 van haar Certificeringsreglement, en daarvoor jegens [verweerder] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, nu afnemers als [verweerder] moeten kunnen afgaan op de betrouwbaarheid van de door NAK afgegeven certificaten, in die zin dat de daaraan ten grondslag liggende keuringen conform de (strenge) eisen van het Certificeringsreglement worden uitgevoerd (rov. 8).
3.3 Onderdeel 1 klaagt over het oordeel van het hof dat, nu sprake was van "verdacht open plaatsen" in de zin van het Certificeringsreglement, NAK de certificaten in de klassen EE en E niet had mogen afgeven, ook al zijn de bewuste open plaatsen ontstaan door verwijdering van aangetaste planten die op last van (de keurmeester van) NAK is geschied. Het onderdeel wijst op vijf door NAK aangevoerde stellingen en betoogt dat het hof op die stellingen niet of onvoldoende is ingegaan en dat het oordeel van het hof daarmee blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en onvoldoende is gemotiveerd. Voorzover het onderdeel wil betogen dat de door het hof aan het begrip "verdacht open plaatsen" in het Certificeringsreglement gegeven uitleg getuigt van een onjuiste rechtsopvatting of onvoldoende is gemotiveerd, faalt het, nu die uitleg niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en het hof voor die uitleg in de rov. 6 en 7 een toereikende motivering heeft gegeven. Voor de in rov. 6 door het hof op grond van de tekst van het reglement aan het begrip "verdacht open plaatsen" in de art. 11 lid 5 en 12 lid 4 gegeven uitleg zijn de in het onderdeel bedoelde stellingen van NAK irrelevant. In rov. 7 heeft het hof vervolgens de strekking van het Certificeringsreglement in zijn beoordeling betrokken. Dienaangaande oordeelde het dat die strekking - kort gezegd: een keurmerk in het leven te roepen dat een hoger beschermingsniveau biedt dan het minimumniveau van de nationale en Europese wetgeving - in de weg staat aan de door NAK gegeven uitleg van "verdacht open plaatsen", omdat die uitleg erop neer zou komen dat na bestrijding van een geconstateerde besmetting voor de kwalificatie EE of E volstaan zou kunnen worden met een visuele keuring, die als zodanig aansluit bij voormeld minimumniveau. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat vaststaat dat de aardbeimijt een ernstige ziekte is, dat de afwezigheid daarvan ook na het nemen van bestrijdingsmaatregelen niet kan worden gegarandeerd en dat het desbetreffende organisme niet met het blote oog waarneembaar is zodat door visuele inspectie geen redelijke zekerheid kan worden verkregen dat een partij waarin eenmaal een besmetting is geconstateerd, verder vrij is van aardbeimijt. De in het onderdeel bedoelde stellingen van NAK vinden hierin een genoegzame beantwoording. Dat geldt ook voor de stelling van NAK dat destijds ervoor is gekozen om niet als criterium in het Certificeringsreglement op te nemen dat indien eenmaal de aardbeimijt is aangetroffen nooit meer certificering mag plaatsvinden, nu in het oordeel van het hof besloten ligt, dat NAK hoe dan ook in dit geval - zoals [verweerder] had aangevoerd - niet enkel op basis van een visuele keuring tot certificering in de klassen EE en E had mogen overgaan, en niet dat nooit meer certificering mag plaatsvinden.
3.4 Ook voor het overige faalt het onderdeel, omdat het oordeel van het hof dat NAK de certificaten in de klassen EE en E niet had mogen afgeven niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en in het licht van het voorgaande voldoende is gemotiveerd.
3.5 Onderdeel 2 wijst allereerst op twee door NAK ter ondersteuning van haar interpretatie van het begrip "verdacht open plaatsen" aangevoerde stellingen, namelijk dat het Certificeringsreglement niet vereist dat de afwezigheid van aardbeimijt wordt gegarandeerd en dat de aardbeimijt zelf wellicht niet met het blote oog zichtbaar is, maar de daardoor veroorzaakte beschadigingen aan de planten wèl zichtbaar zijn, zodat de aanwezigheid van aardbeimijt (met het oog op de reglementair vereiste mate van zekerheid) wel degelijk visueel gecontroleerd kan worden. Het oordeel van het hof in rov. 7 miskent dit een en ander volgens het onderdeel. Het onderdeel mist in zoverre feitelijke grondslag, nu het hof niet ervan is uitgegaan dat certificering een garantie inhoudt van de afwezigheid van aardbeimijt, en het hof evenmin heeft miskend dat de gevolgen van een besmetting met aardbeimijt in de vorm van beschadigingen aan de planten visueel gecontroleerd kunnen worden.
Voorts klaagt het onderdeel dat het hof met zijn oordeel in rov. 7 dat geen redelijke mate van zekerheid kan worden verkregen dat een partij waarin eenmaal een besmetting is geconstateerd verder vrij is van aardbeimijt, de beoordelingsvrijheid van NAK als keuringsinstantie miskend heeft. Deze klacht faalt. Uit het oordeel van het hof vloeit voort dat NAK als instantie die beslist over toekenning van certificaten die een hoger beschermingsniveau bieden dan de nationale en Europese wetgeving, behoort te keuren met inachtneming van de in het Certificeringsreglement vastgelegde strenge normen, en dat die normen een indeling van de onderhavige aardbeiplanten in de klassen EE en E niet toelieten. Dat oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste opvatting van de beoordelingsvrijheid van NAK. Het geeft ook niet anderszins blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten ook de overige klachten van het onderdeel af.
3.6 Onderdeel 3 bouwt voort op de klachten van de onderdelen 1 en 2, en faalt, gezien het hiervoor ten aanzien van die onderdelen overwogene.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt NAK in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.876,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 juni 2007.