ECLI:NL:HR:2007:BA0995

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01880/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep met betrekking tot verkeersovertreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2007 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een veroordeling door de Kantonrechter en een arrest van het Gerechtshof. De aanvraagster was veroordeeld voor een verkeersovertreding die zij had gepleegd met een motorrijtuig waarvan zij de kentekenhouder was. De aanvraagster stelde dat zij ten tijde van de overtreding in Spanje verbleef, een omstandigheid die volgens haar niet bekend was bij de Kantonrechter. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze informatie al bekend was bij de Kantonrechter, aangezien de vertegenwoordiger van de aanvraagster dit tijdens de zitting had aangevoerd. Hierdoor was er geen sprake van een nieuw feit (novum) dat aanleiding kon geven tot herziening van de veroordeling.

Daarnaast werd de aanvraag tot herziening van het arrest van het Hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat het arrest geen einduitspraak houdende veroordeling was in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraagster niet kon worden ontvangen in haar verzoek tot herziening van het arrest van het Hof, omdat dit arrest niet voldeed aan de vereisten voor herziening. De Hoge Raad wees de herzieningsaanvraag af en verklaarde de aanvraag tot herziening van het arrest van het Hof niet-ontvankelijk.

Uitspraak

20 maart 2007
Strafkamer
nr. 01880/06 H
DV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 maart 2006, nummer 23/004712-05, alsmede van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Haarlem van 19 april 2005, nummer 15/151828-03, ingediend door:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft in zijn vonnis de aanvraagster ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het RVV 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 259,-, subsidiair vijf dagen hechtenis. Het Hof heeft in zijn arrest de aanvraagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen genoemd vonnis van de Kantonrechter.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage ten aanzien van het vonnis van de Kantonrechter
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvraagster is veroordeeld voor een op 3 mei 2003 gepleegde overtreding die is begaan met een motorrijtuig waarvan zij, ten tijde van de bewezenverklaarde overtreding, kentekenhouder was. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek naar de zaak niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien reeds toen bekend was geweest dat de aanvraagster in Spanje verbleef ten tijde van het plegen van de genoemde overtreding.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de Kantonrechter van 18 mei 2004 houdt onder meer in dat de vertegenwoordiger van de aanvraagster aldaar heeft aangevoerd dat de aanvraagster op 3 mei 2003 met anderen op vakantie was in Spanje. Tot de stukken van het dossier waarover de Kantonrechter de beschikking heeft gehad behoort - naast een kopie van hetzelfde boekingsstuk dat bij de aanvrage is overgelegd - een aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, dat als de op 13 oktober 2003 afgelegde verklaring van de aanvraagster inhoudt dat zij op het moment van de onderhavige snelheidsovertreding in Spanje zat. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan derhalve niet worden gezegd dat deze de Kantonrechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage ten aanzien van het vonnis van de Kantonrechter kennelijk ongegrond is.
4. Beoordeling van de aanvrage ten aanzien van het arrest van het Hof
De aanvrage zal ten aanzien van het arrest van het Hof niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat het arrest geen einduitspraak is houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Wijst de aanvrage tot herziening van het vonnis van de Kantonrechter af;
Verklaart de aanvrage tot herziening van het arrest van het Hof niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 maart 2007.