ECLI:NL:HR:2007:BA1759

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02816/06 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid van fotoconfrontaties bij herkenning van verdachte met gouden tanden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren op Curaçao, was eerder veroordeeld voor afpersing en poging tot doodslag. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot elf jaren en elf maanden gevangenisstraf, waarbij het bewijs voornamelijk steunde op de herkenning van de verdachte door de aangever en getuige middels een fotoconfrontatie. De verdachte voerde aan dat de getuigen niet een voldoende objectieve keuzemogelijkheid was geboden, omdat hij op de fotoconfrontatie met zijn mond halfopen was afgebeeld, waardoor zijn gouden tanden zichtbaar waren, terwijl de andere personen op de foto's geen gouden tanden hadden of hun mond dicht hadden. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de herkenning betrouwbaar was, omdat de combinatie van uiterlijke kenmerken van de verdachte zo specifiek was dat vergelijkbare foto's nauwelijks beschikbaar waren.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de resultaten van de fotoconfrontaties betrouwbaar waren, gezien het verweer van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een voldoende objectieve keuzemogelijkheid bij fotoconfrontaties en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de betrouwbaarheid van dergelijke identificaties in strafzaken.

Uitspraak

19 juni 2007
Strafkamer
nr. 02816/06 A
ZK/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 27 juli 2006, nummer H-76/2006, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op Curaçao op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 15 maart 2006 - de verdachte ter zake van onder 1. "afpersing" en onder 2. "poging tot doodslag" veroordeeld tot elf jaren en elf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard:
"1
dat hij, op 27 december 2004 op het eiland Curaçao, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, de man [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een gouden halsketting en gouden armband en een gouden ring en een polshorloge van het merk Guess, toebehorende aan [slachtoffer], bestaande die bedreiging met geweld uit het richten van een pistool op [slachtoffer], onderwijl hem opdragende om het raam van de auto, waarin hij, [slachtoffer], zat, open te maken en vervolgens sieraden aan hem, verdachte, af te geven, waarbij tijdens het begaan van het hierboven weergegeven misdrijf nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de verdachte een tegen hem op grond van artikel 325 van het Wetboek van Strafrecht en 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan of het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.
2
dat hij, op 27 december 2004 op het eiland Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk de man [slachtoffer] van het leven te beroven opzettelijk meermalen met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat [slachtoffer] niet is geraakt door de door verdachte met voormeld vuurwapen afgevuurde kogels, waarbij tijdens het begaan van het hierboven weergegeven misdrijf nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de verdachte een tegen hem op grond van artikel 325 van het Wetboek van Strafrecht en 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan of het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard."
3.2. Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 27 december 2004 bevond ik mij ter hoogte van Miro's Video te Suffisant op Curaçao. Ik hoorde dat iemand op de linkerruit van mijn auto klopte. Op dat moment zag ik een voor mij onbekende man staan en zag ik dat hij met een zilverkleurig pistool bewapend was. Hij hield mij onder schot en maande mij met dreigende stem om het raam te openen. Ik deed wat hij zei. Hierna maande hij mij om mijn sieraden aan hem af te geven. Als ik dat niet zou doen zou hij me dood schieten. Ik gaf hem toen een gouden halsketting, een gouden armband, een gouden herenring en een blauw polshorloge van het merk Guess. Vervolgens stapte de man in mijn auto. Ik schreeuwde op dat moment "Judami, atrako, atrako". Toen stapte de man uit mijn auto en begon te rennen in zuidelijke richting. Vervolgens richtte hij zijn pistool op mij en vuurde twee schoten af."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Gisteren tijdens het voorval zat de verdachte in mijn auto. Toen ik begon te schreeuwen, stapte hij uit, laadde het vuurwapen en rende weg. Op zijn vlucht vuurde hij schoten op mij af."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] dan wel als relaas van de verbalisanten:
"a. op 28 december 2004 aan die verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Jullie hebben mij zojuist een fotokaart getoond. De man op de foto genummerd met het cijfer twee (2) is degene die mij gisteren heeft beroofd. Ik ben er zeker van dat hij het was. Ik herken hem aan zijn gezicht en ogen.
b. relaas van verbalisanten:
Op dinsdag 28 december 2004 toonden wij, verbalisanten, aan het Bureau recherche aan de aangever [slachtoffer], een fotokaart waarop een tiental foto's van verdachten vanuit de carthoteek van het Bureau Technische Opsporings- en Herkennings Dienst. De foto's zijn genummerd van een (1) tot en met tien (10). Foto nummer twee (2) is die van de verdachte [verdachte]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Hedenavond bevond ik mij in de woonwijk Suffisant. Ik zag een auto voorbij rijden. Op een gegeven moment stopte de auto in het begin van de Lekstraat, ten zuiden van "Miro's Video". Uit de auto stapte een man van ongeveer 1,90 meter lang. Hij had een bruine huidskleur, fors postuur, dreadlocks verborgen in een zwarte sok en gouden tanden. Deze man liep langs mij de Lekstraat in. Op een gegeven moment hoorde ik iemand schreeuwen "Atrako, atrako". Ik draaide me om en zag dat de man die net langs was gelopen een kennis van mij aan het beroven was. Kort daarna hoorde ik enkele schoten afgaan. Ik zag de man toen wegrennen terwijl hij nog aan het schieten was."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3 en 1], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], dan wel als relaas van de verbalisanten:
"a. op 28 december 2004 aan die verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1], zakelijk weergegeven:
De man die ik jullie op foto 7 aanwees is de man die ik in mijn eerdere verklaring bedoelde. Hij liep met zijn mond iets open op dezelfde manier als te zien is op de foto. Daardoor kon ik zijn gouden tanden zien.
b. relaas van verbalisanten:
Op 28 december 2004 toonden wij, verbalisanten, aan de getuige [getuige 1] een tiental foto's van verdachten vanuit de carthoteek van het Bureau Technische Opsporings- en Herkennings Dienst. De foto's zijn genummerd van een (1) tot en met tien (10).
Foto nummer zeven (7) is die van de verdachte [verdachte]."
f. een extract vonnis ten name van de verdachte, voor zover inhoudende:
"Op 6 oktober 2000 is verdachte wegens diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen (zaak met parketnummer 900.954/00) alsmede diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen en handelen in strijd met de Vuurwapenverordening (zaak met parketnummer 900.821/00) veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die door veroordeelde sedert 20 juni 2000 in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Op 21 oktober 2000 is dit vonnis onherroepelijk geworden."
g. een Ministeriële beschikking van 10 juni 2003 met betrekking tot de verdachte, voor zover inhoudende:
"Besloten is verdachte, die bij vonnis van 6 oktober 2000 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, ingaande 29 maart 2004 voorwaardelijk in vrijheid te stellen."
h. een brief van 4 juli 2005 van de waarnemend directeur van de strafgevangenis op Curaçao, voor zover inhoudende:
"[Verdachte] was van 20 juni 2000 tot 4 september 2003 ingesloten in de strafgevangenis en Huis van Bewaring "Bon Futuro" alhier."
3.3. Het bestreden vonnis houdt met betrekking tot het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het bewijs steunt in overwegende mate op de herkenning van verdachte middels fotoconfrontatie door de aangever en de getuige [getuige 1]. Het Hof oordeelt die herkenningen betrouwbaar. In het bijzonder geldt dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard verdachte te herkennen aan de wijze waarop deze zijn mond open had, namelijk zoals zichtbaar op de getoonde foto, en het feit dat daardoor zijn gouden tanden zichtbaar waren. Dat is een, naar ook het hof heeft kunnen waarnemen, zo specifieke herkenning dat deze daardoor voldoende betrouwbaar wordt geoordeeld.
De raadsvrouw heeft nog opgemerkt dat op de aan de getuige getoonde fotokaart slechts een persoon voorkomt met gouden voortanden en, zo begrijpt het Hof, geconcludeerd dat de getuige om die reden niet een voldoende objectieve keuzemogelijkheid is geboden waardoor de gebruikte confrontatiemethode onvoldoende betrouwbaar is. Dat verweer wordt verworpen. De bij verdachte aanwezige combinatie van licht geopende mond en daardoor zichtbare gouden voortanden is een zo specifieke combinatie van uiterlijke kenmerken dat, naar algemene ervaringsregels leren, foto's van personen met, op die punten, vergelijkbare uiterlijke kenmerken niet of nauwelijks beschikbaar zijn. De eis niettemin dergelijke foto's aan het confrontatiemateriaal toe te voegen kan daarom in redelijkheid niet gesteld worden."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het in hoger beroep gevoerde verweer met betrekking tot de fotoconfrontaties.
4.2. Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen het geadstrueerde verweer dat de getuigen niet - in de bewoordingen van het Hof - een voldoende objectieve keuzemogelijkheid is geboden, niet weerlegd. Voor zover het Hof daarop heeft geantwoord dat foto's van personen met dergelijke vergelijkbare uiterlijke kenmerken niet of nauwelijks beschikbaar zijn, heeft het geen antwoord gegeven op de in het verweer aan de orde gestelde vraag of bij ontbreken van een voldoende objectieve keuzemogelijkheid de resultaten van deze fotoconfrontaties voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd. Het oordeel van het Hof is in dat opzicht ontoereikend gemotiveerd.
4.3. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 juni 2007.