ECLI:NL:HR:2007:BA2277
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verjaring van strafvordering in verkeerszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van een verkeersovertreding die plaatsvond op of omstreeks 4 mei 2002, waarbij hij met een snelheid van ongeveer 182 kilometer per uur reed op de Rijksweg A4, terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur was. De verdachte werd in eerste instantie door de Kantonrechter veroordeeld tot een geldboete van € 570,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
De verdediging stelde in cassatie dat het recht tot strafvordering was vervallen door verjaring. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn, zoals die gold van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, maximaal twee keer twee jaar bedroeg. Aangezien de feiten zich in 2002 hadden voorgedaan, was het recht tot strafvordering inderdaad vervallen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in de vervolging.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Kantonrechter was vernietigd, en verklaarde de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging. Dit arrest benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om tijdig te handelen in strafzaken.