ECLI:NL:HR:2007:BA2301
Hoge Raad
- Herziening
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. R.M. van der Zwan, had verzocht om herziening van een eerder arrest van het Hof, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. Dit vonnis was bij verstek gewezen op 12 oktober 2005. Het Hof had geoordeeld dat de aanvrager het beroep niet binnen de wettelijke termijn had ingesteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kan leiden tot herziening. De reden hiervoor is dat het arrest van het Hof geen einduitspraak bevatte die een veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering inhoudt. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de aanvrage dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof en onderstreept het belang van het tijdig indienen van hoger beroep.