ECLI:NL:HR:2007:BA4941

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01426/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 22 november 2005 had plaatsgevonden. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad. Het Hof had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en had de vordering van de benadeelde partij toegewezen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.R. Doorenbos.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het Hof verzuimd had om artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te vermelden als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berustte. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof dit artikel had moeten vermelden en heeft dit alsnog gedaan. Voor het overige heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest voor zover het Hof art. 303 Sr niet had vermeld, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de correcte vermelding van wettelijke voorschriften in vonnissen en arresten, en bevestigt dat de Hoge Raad in dergelijke gevallen kan ingrijpen om de rechtszekerheid te waarborgen. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling, en onderstreept de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland.

Uitspraak

3 juli 2007
Strafkamer
nr. 01426/06
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 22 november 2005, nummer 24/000697-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 11 juni 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van het subsidiaire "poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld en de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar verlengd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof heeft verzuimd art. 303 Sr te vermelden als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van straf berust, tot het alsnog vermelden van voornoemd artikel als wettelijk voorschrift waarop de opgelegde straf is gegrond en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof in de bestreden uitspraak art. 303 Sr niet heeft vermeld als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging berust.
3.2. De klacht is terecht voorgesteld. Ingevolge art. 441 Sv zal de Hoge Raad doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin niet art. 303 Sr als wettelijke voorschrift waarop de oplegging van de straf berust, is vermeld;
vermeldt als wettelijke voorschrift waarop de strafoplegging berust art. 303 Sr;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.