ECLI:NL:HR:2007:BA5198

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/153HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang voor onbepaalde tijd aan vader bij gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de moeder op 5 juli 2000 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Leeuwarden tot echtscheiding en nevenvoorzieningen. De vader heeft hierop gereageerd met een verzoek om een omgangsregeling met hun minderjarige dochter. De rechtbank heeft op 15 september 2004 een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader de dochter om de twee weken in het weekend en tijdens de helft van de schoolvakanties en erkende feestdagen bij zich kon ontvangen. De moeder heeft echter hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft op 12 juli 2006 de eindbeschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader tot een omgangsregeling afgewezen, wat leidde tot het cassatieberoep van de vader.

De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had overwogen en beslist over de tijdsduur van de ontzegging van de omgang, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek van de vader als een definitieve ontzegging van de omgang moet worden opgevat. Dit is in strijd met de wet, die geen grondslag biedt voor een ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd, vooral omdat de vader mede belast is met het gezag over de dochter. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van de bestreden eindbeschikking van het hof, wat de Hoge Raad heeft bevestigd.

Uitspraak

14 september 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/153HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.M. van Kuijeren,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift van 5 juli 2000 heeft de moeder zich gewend tot de rechtbank Leeuwarden en verzocht, kort gezegd, echtscheiding tussen de vader en de moeder uit te spreken, met nevenvoorzieningen.
De vader heeft het verzoek bestreden en zelfstandig verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de uit het huwelijk tussen de vader en de moeder geboren minderjarige [dochter] (hierna: [de dochter]).
De rechtbank heeft, na een aantal tussenbeschikkingen, bij eindbeschikking van 15 september 2004 een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader met ingang van 24 september 2004 [de dochter] bij zich kan ontvangen gedurende een weekend per twee weken, alsmede de helft van de schoolvakanties en de erkende feestdagen.
Tegen deze eindbeschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 12 juli 2006 heeft het hof de eindbeschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw beslissende, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de dochter] afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van de bestreden eindbeschikking van het hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2000 [dochter] geboren. [De dochter] heeft sinds het uiteengaan van partijen haar hoofdverblijf bij de moeder. Na de ontbinding van het huwelijk is het gezamenlijke gezag over [de dochter] gehandhaafd. Over de omgang van de vader met [de dochter] zijn tussen partijen problemen gerezen en procedures gevoerd. Na een aantal proefcontacten, de laatste in december 2004, is de omgang tussen de vader en [de dochter] gestaakt. De moeder wil geen medewerking verlenen aan een omgangsregeling.
3.2 De rechtbank heeft op verzoek van de vader een omgangsregeling tussen de vader en [de dochter] vastgesteld. Het hof was daarentegen van oordeel dat een omgang met de vader niet in het belang van [de dochter] is, en heeft het verzoek van de vader afgewezen.
3.3 Nu het hof niets heeft overwogen en beslist met betrekking tot de tijdsduur van de ontzegging van de omgang met [de dochter], kan zijn afwijzing van het verzoek van de vader slechts worden opgevat als een definitieve ontzegging daarvan. Aldus heeft het hof miskend dat de wet in een geval als het onderhavige, waarin de vader mede is belast met het gezag over [de dochter], geen grondslag biedt voor een ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd (HR 31 maart 2006, nr. R05/038, NJ 2006, 392). Onderdeel 1 van het middel klaagt hierover terecht. Voor het overige behoeft het middel geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 12 juli 2006;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 september 2007.