ECLI:NL:HR:2007:BA6573

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02838/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van verzuim in verlofverlening voor inbeslaggenomen stukken aan Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht. De Rechtbank had op 30 mei 2006 verlof verleend aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen stukken ter beschikking te stellen aan de Officier van Justitie, met het doel deze stukken over te dragen aan de justitiële autoriteiten in Duitsland. De Hoge Raad constateerde dat de Rechtbank bij vergissing het voorbehoud, zoals bedoeld in artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet had opgenomen in haar beschikking. Dit voorbehoud houdt in dat de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Duitse autoriteiten alleen mogen worden afgegeven onder de voorwaarde dat deze stukken zullen worden teruggezonden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.

De Hoge Raad heeft het verzuim hersteld en verduidelijkt dat de bestreden beschikking betrekking heeft op de in de beschikking genoemde voorwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het betreft het ontbreken van het voorbehoud. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de afgifte van inbeslaggenomen stukken en de noodzaak om de rechten van rechthebbenden te waarborgen, vooral in internationale contexten.

De uitspraak is gedaan door de vice-president G.J.M. Corstens, samen met de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, en is openbaar uitgesproken in de rechtszaal.

Uitspraak

11 september 2007
Strafkamer
nr. 02838/06 B
RR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht van 30 mei 2006, nummer RK 06/107, betreffende het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zaak van:
[betrokkene/klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof verleend.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen doch uitsluitend voor zover daarin niet voldoende duidelijk is aangegeven ter zake van welke stukken het verlof is verleend en niet het voorbehoud is opgenomen dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Duitse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt, dat de Hoge Raad bedoelde omschrijving van de stukken zal geven en aan het verlof bedoeld voorbehoud zal verbinden en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte verlof heeft verleend de inbeslaggenomen stukken aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen zonder dat aan dat verlof het in art. 552p, derde lid, Sv genoemde voorbehoud is verbonden.
4.2. De bestreden beschikking houdt niet in dat aannemelijk is dat de rechthebbenden op de inbeslaggenomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden. Gelet daarop heeft de Rechtbank kennelijk bij vergissing bedoeld voorbehoud niet in de beschikking opgenomen. Het middel dat over dit verzuim klaagt, is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen (vgl. HR 7 maart 2006, LJN AV0350).
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
5.1. De beschikking van de Rechtbank houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"BESCHIKT ALS VOLGT:
Verleent verlof aan de rechter-commissaris om de in beslag genomen stukken, zoals vermeld op de bij het verzoek bijgevoegde lijst, in handen te stellen van de officier van justitie te Maastricht, teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde justitiële autoriteiten te Frankfurt am Main (Duitsland)."
5.2. Verzoek noch lijst is aan de beschikking gehecht. Zij bevinden zich wel bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. De lijst vermeldt de volgende - als volgt omschreven - voorwerpen:
"(i) klapper met opschrift "behandelen";
(ii) faxbericht v. [bedrijf A];
(iii) agenda 2003;
(iv) envelop met bankoverschrijving 2002 [B] Bank;
(v) 1 stortingsbewijs [B]."
5.3. De Hoge Raad zal het verzuim herstellen en verstaan dat de bestreden beschikking betrekking heeft op de onder 5.2 vermelde voorwerpen.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin niet het voorbehoud is opgenomen dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Duitse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt;
verbindt bedoeld voorbehoud aan het verlof;
verstaat dat de bestreden beschikking betrekking heeft op de hiervoor onder 5.2 genoemde voorwerpen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2007.