ECLI:NL:HR:2007:BA7260

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02396/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • W.A.M. Schendel
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor valsheid in geschrift en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden voor het medeplegen van valsheid in geschrift, opzettelijk handelen in strijd met de Wet toezicht kredietwezen 1992, en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De veroordeling volgde na een hoger beroep dat het vonnis van de Rechtbank te Assen vernietigde. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. L.S. Slinkman.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verlaagd van vijftien maanden naar veertien maanden, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de redelijke termijn in cassatieprocedures. De beslissing benadrukt het belang van een tijdige behandeling van rechtszaken en de gevolgen van overschrijding van deze termijn voor de strafoplegging. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2007:BA7260 en is relevant voor toekomstige zaken waarin de redelijke termijn een rol speelt.

Uitspraak

18 september 2007
Strafkamer
nr. 02396/06
AG/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 oktober 2005, nummer 24/000291-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Assen van 27 februari 2003 - de verdachte ter zake van 1 primair "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 2 primair "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, meermalen gepleegd" en 3. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de andere benadeelde partijen afgewezen zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 1 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 30 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitenwat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 september 2007.