ECLI:NL:HR:2007:BA7727

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vraag of niet genoten maaltijden als loon kunnen worden aangemerkt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de correctienota's en boetenota's die door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) aan belanghebbende, een restaurant, waren opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1999. De Raad van Bestuur had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Lisv, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zutphen, die het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde. De Raad van Bestuur ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, die de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.

De Hoge Raad oordeelde dat de Centrale Raad van Beroep terecht had geoordeeld dat het recht op een maaltijd, zoals vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst voor de horeca, niet kan worden aangemerkt als een aanspraak in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De betrokken werknemers hadden in de onderhavige jaren geen gebruik gemaakt van hun recht op een gratis maaltijd, omdat zij hier geen behoefte aan hadden. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Raad van Bestuur ongegrond en veroordeelde hen in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest bevestigt dat niet genoten maaltijden niet als loon kunnen worden aangemerkt, wat belangrijke implicaties heeft voor de fiscale behandeling van dergelijke vergoedingen in de horeca.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de CSV en de rechten van werknemers in de horeca met betrekking tot maaltijdvergoedingen. De beslissing benadrukt dat aanspraken op maaltijden in de context van een arbeidsovereenkomst niet automatisch als loon worden beschouwd, vooral wanneer werknemers geen gebruik maken van deze aanspraken.

Uitspraak

Nr. 547
22 juni 2007
gewezen op het beroep in cassatie van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2005, nr. 02/3666 CSV, betreffende de beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv), thans de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur), met betrekking tot aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) over de premietijdvakken 1995 tot en met 1999 opgelegde correctienota's en boetenota's.
1. Beslissing van de Raad van Bestuur en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 29 november 2000 heeft het Lisv aan belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 1999 correctienota's opgelegd, alsmede bij besluiten van 5 december 2000 boetenota's van 25 percent van de verschuldigde premies.
Het Lisv heeft bij beslissing van 29 maart 2001 het tegen de besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zutphen.
Bij uitspraak van 4 juni 2002 heeft de Rechtbank belanghebbendes beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
2. Geding voor de Centrale Raad van Beroep
De Raad van Bestuur heeft tegen de beslissing van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
De Raad van Bestuur heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad van Bestuur heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert een restaurant. Werknemers van belanghebbende die werkzaam zijn in de keuken hebben op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de horeca- en aanverwante bedrijven (hierna: de CAO) indien zij dit wensen recht op een gratis warme maaltijd op de dagen dat zij werkzaam zijn in het bedrijf. In geen geval bestaat recht op een geldelijke vergoeding in plaats van een maaltijd. De betrokken werknemers hebben in de onderhavige jaren in feite geen maaltijden in het bedrijf genuttigd, omdat zij daarop geen prijs stelden.
4.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het in de CAO vervatte recht op een maaltijd niet kan worden aangemerkt als een aanspraak in de zin van artikel 4, lid 2, Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) en dat de voornoemde maaltijden niet vorderbaar zijn in de zin van artikel 5, aanhef en onder b, CSV. Tegen deze oordelen richten zich de middelen.
4.3. De bestreden oordelen geven geen blijk van een onjuiste opvatting door de Centrale Raad van de artikelen 4 of 5 CSV. De middelen kunnen derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 18c CSV, niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Raad van Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2007.
Van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt ter zake van het door de Raad van Bestuur ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 428.