6 november 2007
Strafkamer
nr. 00712/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 oktober 2005, nummer 21/002300-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ter lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 18 april 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeers- wet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de in hoger beroep niet verschenen verdachte, nu hem in strijd met art. 52 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (hierna: SUO) niet een Duitse vertaling van de (essentie van de) appeldagvaarding is toegezonden. Het Hof had om die reden de vervolging dienen te schorsen, aldus het middel.
3.2. Van belang zijn hier de volgende wettelijke bepalingen:
Art. 408a Sv, luidende:
"Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg telastegelegd."
Art. 450 (oud) Sv, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen bedoeld in het voorgaande artikel, kan ook geschieden door:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat deze de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 588, derde lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing. Een afschrift van de dagvaarding wordt als gewone brief over de post aan het door de gemachtigde opgegeven adres van de verdachte toegezonden.
(...)."
Art. 588, tweede lid, Sv, luidende:
"De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
Art. 588, derde lid onder b tweede volzin, Sv, luidende:
"Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon."
Art. 52 SUO, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan personen die zich op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezenden. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van gerechtelijke stukken die aldus kunnen worden verzonden.
2. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in die andere taal."
3.3. De stukken van het geding waarvan de Hoge Raad kennisneemt houden, voor zover hier van belang, het volgende in.
(i) Blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft op 2 mei 2005 een daartoe door de verdachte bepaaldelijk gemachtigde advocaat hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor onder 1 vermelde vonnis van de Politierechter van 18 april 2005. Daarbij is overeenkomstig art. 408a Sv aan deze gemachtigde van de verdachte in persoon de appeldagvaarding uitgereikt voor de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2005. Op dezelfde datum is overeenkomstig art. 450, tweede lid, (oud) Sv als gewone brief over de post een in de Nederlandse taal gesteld afschrift van die dagvaarding, houdende onder meer mededeling aan de verdachte "te verschijnen op dinsdag 4 oktober 2005 te 10:00 uur ter terechtzitting van het gerechtshof te Arnhem, Walburgstraat 2-4 te Arnhem", verzonden aan het van de verdachte in het buitenland bekende adres:
[a-straat 1], [woonplaats], [land A].
(ii) Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2005 is noch de verdachte noch een raadsman verschenen en heeft het Hof verstek verleend en bevolen dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
3.4. In het middel wordt gesteld dat de verdachte, die in [land A] woonachtig is en de [...] nationaliteit heeft, de Nederlandse taal niet beheerst en dat hem daarom ingevolge art. 52 SUO een vertaling van het afschrift van de appeldagvaarding - althans de essentie daarvan - in de Duitse taal had moeten worden toegezonden.
3.5. Voor zover het middel berust op de opvatting dat het in strijd met art. 52 SUO ontbreken van een vertaling van (de essentie van) het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450 Sv in een taal die de verdachte beheerst, dient te leiden tot schorsing van de vervolging, faalt het. Die opvatting is niet juist. Niet-naleving van verdragsverplichtingen betreffende de taal waarin een gerechtelijk stuk moet zijn gesteld, zou enkel grond kunnen vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.20 onder d, en HR 16 januari 2007, LJN AZ3289, NJ 2007, 68 rov. 3.4).
3.6. Bij de beoordeling van het middel voor het overige moet het volgende worden vooropgesteld.
Indien de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt hoewel de dagvaarding op wettige wijze is betekend, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan. Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting - dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen - te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben ingeval het adres van de verdachte in het buitenland bekend is en blijkt dat bij toezending van de dagvaarding aan de verdachte de terzake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld. In het geval door of namens de verdachte hoger beroep is ingesteld dient de rechter rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Van de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld en die prijs stelt op berechting op tegenspraak mag evenwel worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Tot zodanige maatregel kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman, opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt (HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.33-3.37).
3.7. De juistheid van het in de bestreden uitspraak beslotend liggend oordeel van het Hof dat de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2005 op wettige wijze is betekend, wordt in cassatie - terecht - niet bestreden. De stukken van het geding houden immers in dat aan de tot het instellen van hoger beroep door de verdachte gemachtigde advocaat overeenkomstig art. 408a Sv de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep is betekend, hetgeen ingevolge art. 408a Sv in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a en tweede lid (oud) Sv, alsmede met art. 588, derde lid aanhef en onder b laatste volzin, Sv geldt als een betekening in persoon.
3.8.1. Nu de stukken van het geding geen aanwijzingen voor het tegendeel behelzen, mocht het Hof uitgaan van het vermoeden dat de verdachte van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan en jegens hem verstek verlenen. De enkele aangevoerde omstandigheid dat de verdachte niet een vertaling in de Duitse taal van (de essentie van) het in art. 450, tweede lid (oud), Sv bedoelde afschrift van de appeldagvaarding heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
3.8.2. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat een in art. 450, tweede lid, (oud) Sv bedoeld afschrift van de appeldagvaarding een gerechtelijk stuk is als bedoeld in art. 52 SUO. Deze uitleg is in overeenstemming met het doel van deze bepaling en het systeem van de SUO. Dit kan mede worden afgeleid uit de mededeling die Nederland op de voet van art. 52, eerste lid, SUO heeft gedaan van de lijst van gerechtelijke stukken die op de voorziene wijze kunnen worden verzonden. De aard en inhoud van de op deze lijst voorkomende stukken bieden immers een duidelijke indicatie dat een afschrift als het onderhavige op die lijst zou zijn opgenomen ingeval de lijst zou zijn aangepast aan de wijziging van art. 450 (oud) Sv.
Deze uitleg strookt met hetgeen thans geldt met betrekking tot art. 5 van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (Pb EG C 379/7). In art. 5 van die Overeenkomst is in de kern herhaald wat in art. 52, tweede lid, SUO is geformuleerd. Met betrekking tot de uitleg van art. 5 houdt het toelichtend rapport bij deze Overeenkomst onder meer in:
"Opgemerkt zij dat, zoals in artikel 52 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst, de term "gerechtelijke stukken" niet is gedefinieerd. Artikel 5 van de overeenkomst dient zoals artikel 52 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst ruim te worden geïnterpreteerd, zodat er bijvoorbeeld dagvaardingen en rechterlijke beslissingen onder vallen."
3.8.3. Ervan uitgaande dat de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, moet het ervoor worden gehouden dat in strijd met art. 52 SUO (de essentie van) het afschrift niet is vertaald in de Duitse taal. Dat - veronderstelde - verzuim behoefde het Hof in het onderhavige geval geen aanleiding te geven het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit te doen herstellen. Van de verdachte, die een Nederlandse advocaat bepaaldelijk had gemachtigd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de Politierechter, mocht, zoals hiervoor onder 3.6 is overwogen, worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelde van de datum van de terechtzitting in hoger beroep.
3.8.4. Het middel faalt dus ook in zoverre.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 november 2007.