ECLI:NL:HR:2007:BA7929

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03314/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens onvoldoende weergave van bewijsmiddelen in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en het onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften, gepleegd door een rechtspersoon. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had voldaan aan de eisen van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat het Hof de inhoud van de bewijsmiddelen niet had weergegeven. Dit was essentieel voor de bewezenverklaring van de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd. De Hoge Raad concludeerde dat zonder deze inhoud de bewezenverklaring niet uit de overige gebezigde bewijsmiddelen kon worden afgeleid. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, en de Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat het bestreden arrest diende te worden vernietigd en de zaak terug te worden verwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en wees de zaak terug, waarbij ook werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige weergave van bewijsmiddelen in strafzaken en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor een rechtsgeldige veroordeling.

Uitspraak

2 oktober 2007
Strafkamer
nr. 03314/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 februari 2006, nummer 24/002105-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen van de Rechtbank te Assen van 8 december 2004 - de verdachte ter zake van 1. primair "valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en daaraan feitelijke leiding heeft gegeven", 2. primair "valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en daaraan feitelijke leiding heeft gegeven", 3. primair "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en daaraan feitelijke leiding heeft gegeven" en 4. primair "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en daaraan feitelijke leiding heeft gegeven" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat niet alle bewijsmiddelen de inhoud weergeven van de geschriften waarnaar die bewijsmiddelen verwijzen.
3.2. Die bewijsmiddelen zijn in de aanvulling op het verkort arrest als volgt weergegeven:
"22. Een drietal arbeidsovereenkomsten, als bijlagen D-51, D-52 en D-53 gevoegd bij het onder 1 vermelde dossier, betreffende [betrokkene 1].
23. Een twaalftal schriftelijke stukken, te weten twaalf aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen, als bijlage C-2-2 gevoegd bij het onder 1 vermelde dossier, ten name van [A] B.V. [A], betreffende de periode van januari 1995 tot en met december 1995.
24. Een schriftelijk stuk, te weten een jaarloonopgave 1996, als bijlage C-4 gevoegd bij het onder 1 vermelde dossier.
25. Schriftelijke stukken, te weten twaalf aangiften omzetbelasting, als bijlage C-1 gevoegd bij het onder 1 vermelde dossier, ten name van [A] B.V. [A], betreffende de tijdvakken januari 1995 tot en met december 1995.
26. Een schriftelijk stuk, te weten een onder bijlage B 3 bij het onder 1 vermelde dossier gevoegd rapport van de Belastingdienst Ondernemingen te Emmen betreffende de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 en de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997 van [A] B.V., d.d. 2 juli 1998 opgemaakt door [betrokkene 2]."
In de aanvulling op het verkort arrest is de inhoud van de stukken, genoemd in de hiervoor geciteerde bewijsmiddelen niet weergegeven.
In die aanvulling is voorts nog vermeld:
"De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het hem als voormeld ten laste gelegde heeft begaan, in voege als na te melden."
3.3. Nu het bestreden arrest niet de inhoud van die bewijsmiddelen behelst en zonder deze inhoud de bewezenverklaring op essentiële onderdelen niet uit de overige gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is niet voldaan aan het in art. 359, derde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv neergelegde, ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. De verdachte heeft op 28 februari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 30 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden
teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste en het tweede middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 oktober 2007.