ECLI:NL:HR:2007:BB1369

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41318
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de waarde van onroerende zaken in verhuurde staat volgens de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om de waardering van vijftien onroerende zaken, garageboxen, die zijn aangeschaft door belanghebbende in verhuurde staat. De waarde van deze garageboxen was vastgesteld op ƒ 14.998 (€ 6.806) per stuk voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom de waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de waarde vaststelde op € 4.538 per onroerende zaak. Het College heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom de door belanghebbende betaalde prijs niet de waarde zou weergeven zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ. De Hoge Raad stelt dat de waarde van een onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waarde die aan de zaak kan worden toegekend, en dat deze waarde doorgaans niet overeenkomt met een gemiddelde koopprijs van een groot aantal onroerende zaken in verhuurde staat. Het Hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, waardoor de uitspraak niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad verklaart het beroep van het College gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest is gewezen door de raadsheren L. Monné, C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, en openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.

Uitspraak

Nr. 41.318
10 augustus 2007
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom te Bergen op Zoom (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2004, nr. 02/03032, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikkingen de waarde van de vijftien onroerende zaken a-straat 1, 001 tot en met 015 te Z (hierna: de garageboxen), voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 14.998 (€ 6.806) per onroerende zaak.
Na door belanghebbenden daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken nader vastgesteld op € 4.538 per onroerende zaak. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft de garageboxen op 20 november 2000 tezamen met nog 93 andere garageboxen gekocht in verhuurde staat voor een totaalbedrag van ƒ 1.110.000.
3.2. Ter zitting voor het Hof heeft de heffingsambtenaar onder meer gesteld dat de door belanghebbende betaalde aankoopprijs voor het gehele complex van (108) onroerende zaken lager is dan de som van de waarde bij individuele verkoop van de objecten. De heffingsambtenaar heeft ter motivering van deze stelling een aantal verkoopprijzen van rond de peildatum afzonderlijk verkochte garageboxen overgelegd.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende, feiten noch omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan de op 20 november 2000 door belanghebbende betaalde prijs niet de waarde zou weergeven zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, Wet WOZ.
Het Hof heeft de waarde per onroerende zaak vervolgens afgeleid van de gemiddelde waarde per onroerende zaak berekend op basis van het totaalbedrag van ƒ 1.110.000.
3.4. Het middel komt terecht tegen dit oordeel op. Volgens artikel 17, lid 2, Wet WOZ dient de waarde van een onroerende zaak te worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Een zodanige waarde stemt in het algemeen niet overeen met een gemiddelde koopprijs die is betaald bij de gelijktijdige aankoop van een groot aantal onroerende zaken in verhuurde staat. Het onder 3.3 aangehaalde andersluidende oordeel van het Hof geeft, nu uit 's Hofs motivering niet blijkt waarom dit in het onderhavige geval anders zou zijn, onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.