ECLI:NL:HR:2007:BB2880

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01417/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter inzake mishandeling met betrekking tot duikvakantie in Egypte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht. De aanvrager was op 1 mei 2004 veroordeeld voor mishandeling van een slachtoffer en kreeg een geldboete opgelegd. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, op basis van de stelling dat de aanvrager ten tijde van het feit op duikvakantie was in Egypte. De Hoge Raad heeft de aanvrage gegrond verklaard, omdat de inhoud van de stukken steun biedt voor de stelling van de aanvrager. Dit leidde tot het ernstig vermoeden dat de Politierechter, indien deze op de hoogte was geweest van de feiten, de aanvrager zou hebben vrijgesproken.

De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zou verklaren en de zaak zou verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening gegrond verklaard en de tenuitvoerlegging van het vonnis opgeschort. De zaak wordt nu opnieuw behandeld op basis van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de uitkomst van een strafzaak. Dit arrest is een voorbeeld van hoe de herzieningsprocedure kan leiden tot een andere beoordeling van een eerder vonnis, vooral wanneer er nieuwe bewijsstukken zijn die de onschuld van de aanvrager kunnen aantonen.

Uitspraak

16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01417/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 16 november 2005, nummer 03/020157-04, ingediend door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "mishandeling", gepleegd op 1 mei 2004 in de gemeente Kerkrade jegens [slachtoffer], veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij op 1 mei 2004 op duikvakantie in Egypte was.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de voet van art. 467, eerste lid, Sv.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlagen zijn bij de aanvrage gevoegd, voor zover hier van belang:
(i) fotokopieën van een op naam van de aanvrager gesteld paspoort;
(ii) een verklaring van [betrokkene 1], beëdigd vertaler voor de Arabische taal, van 12 mei 2006 inzake de vertaling van de in genoemd paspoort voorkomende stempelafdrukken, inhoudende:
"Arabische Republiek Egypte
Stempel 1 aankomst Hurghada: 29 april 2004
Stempel 2 vertrek Hurghada: 6 mei 2004."
(iii) fotokopieën van een duiklogboek op naam van de aanvrager.
4.2.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Procureur-Generaal Fokkens door de Regiopolitie Limburg Zuid een onderzoek ingesteld. In dat kader zijn behalve de aanvrager zes door hem opgegeven personen, te weten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], gehoord. De door hen afgelegde verklaringen zijn neergelegd in processen-verbaal en houden, voor zover hier van belang, in dat de aanvrager op 1 mei 2004 op duikvakantie was in Egypte.
4.2.2. Voorts zijn in het kader van dat onderzoek [getuige 7] en [getuige 8] gehoord. De verklaring van [getuige 7], neergelegd in proces-verbaal nr. 2004059177-10 van 12 februari 2007, houdt - voor zover hier van belang - in:
"Verbalisant:
In 2004 werd je reeds als getuige verhoord met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer]. Kun je je nog iets daarvan herinneren?
Getuige:
Als ik eerlijk ben kan ik zeggen dat ik daarvan niets meer weet. Het is al te lang geleden.
Verbalisant:
Wie pleegde deze mishandeling?
Getuige:
Ehhh, hoe heet hij al weer, ik ken hem uit de wijk [A]. O ja, [aanvrager], ik ken hem van zien.
(...)
Zijn voornaam ken ik niet.
(...)
Verbalisant:
Ken je nog meerdere mensen met de naam [aanvrager] uit de wijk?
Getuige:
Ja, ik ken hemzelf en zijn broers. Ik ken hen enkel van zien, ik vind dat allen op elkaar lijken."
De verklaring van [getuige 8], neergelegd in proces-verbaal nr. 2004059177-11 van 13 februari 2007, houdt - voor zover hier van belang - in:
"Verbalisant:
In 2004 werd je reeds als getuige verhoord met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer]. Kun je je nog iets daarvan herinneren?
Getuige:
(...)
Op een gegeven moment hoorde ik buiten geschreeuw. Ik ging kijken. Ik kan mij echter niet veel meer herinneren. Ik zag de mij bekende [slachtoffer] en [aanvrager]. Ik ken [aanvrager] uit [woonplaats]. Ik weet ook dat hij hier regelmatig met zijn hond voorbij komt. Ik weet dat er meerdere gebroeders [achternaam aanvrager] zijn. Ik kan nu niet meer met zekerheid zeggen of [aanvrager] degene was die [slachtoffer] destijds mishandelde."
4.3. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 en 4.2 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager ten tijde van het gepleegde feit op duikvakantie was in Egypte. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 16 november 2005;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 oktober 2007.