ECLI:NL:HR:2007:BB2951

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02243/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid hoger beroep na verstrijken termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter van 22 april 2002, maar dit beroep was pas op 12 september 2005 ingediend, wat meer dan de wettelijk toegestane termijn van veertien dagen na de uitspraak van het vonnis overschreed. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het hoger beroep. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter ontbrak, waardoor niet kon worden vastgesteld of het beroep ontvankelijk was. Echter, de Hoge Raad stelde vast dat de aantekening van het mondeling vonnis, waarin de raadsman uitdrukkelijk gemachtigd was, voldoende was om te concluderen dat de procedure als een procedure op tegenspraak gold. De Hoge Raad herhaalde de regels uit een eerdere uitspraak (HR LJN AE9649) en concludeerde dat de inhoud van de aantekening niet in strijd was met de waarheid, aangezien er geen tegenargumenten waren aangedragen door de verdachte in hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02243/06
RR/
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 2006, nummer 21/004562-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 22 april 2004, waarbij de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" is veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
3.2.1. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een aantekening als bedoeld in art. 378a Sv van het mondeling vonnis van de Politierechter van 22 april 2002. Deze aantekening houdt - voor zover hier van belang - in:
"advocaat Mr. E.Th. Hummels uitdrukkelijk gemachtigd, is verschenen tegenspraak";
(ii) een akte rechtsmiddel. Deze akte houdt in dat de verdachte op 12 september 2005 beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter van 22 april 2002;
(iii) een brief van de Griffier van de Rechtbank aan de Griffier van het Hof van 26 september 2005. Deze brief houdt - voor zover hier van belang - in:
"Hierbij doe ik u toekomen de processtukken met betrekking tot een vonnis van de politierechter van 22 april 2002 gewezen tegen de veroordeelde [verdachte]. Het betreft een vonnis op tegenspraak.
Veroordeelde heeft op 12 september 2005 hoger beroep ingesteld. Aangezien veroordeelde drie maanden na het uitspreken van het vonnis hoger beroep heeft ingesteld is gelet op artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering het proces-verbaal terechtzitting niet uitgewerkt."
3.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter ontbreekt. Ik kan zo niet zien of het beroep ontvankelijk is of niet. Er zijn ook geen aantekeningen van de griffier."
3.2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Ontvankelijkheid van het beroep Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis d.d. 22 april 2002, daartegen hoger beroep instellen. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn, te weten
12 september 2005, is ingesteld, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
3.3. De regeling van art. 279 Sv komt daarop neer dat, wanneer een advocaat ter terechtzitting heeft verklaard dat hij door de aldaar niet verschenen verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, en de rechter met een behandeling van de zaak buiten tegenwoordigheid van de verdachte heeft ingestemd, de raadsman alle hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, dus met inbegrip van de bevoegdheden bedoeld in art. 331, eerste lid, Sv. In deze gevallen geldt de behandeling van de zaak naar luid van het tweede lid van art. 279 Sv als een procedure op tegenspraak, hetgeen - naar uit de wetsgeschiedenis als bedoeling van de wetgever blijkt - meebrengt dat het instellen van een rechtsmiddel binnen veertien dagen na de einduitspraak dient te geschieden (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AE9649, NJ 2003, 390, rov. 3.3).
3.4 Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat hier sprake is van zo een geval. Dat oordeel is in het licht van de hiervoor onder 3.2 vermelde stukken niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 22 april 2002, nu met een "stempelvonnis" kon worden volstaan, achterwege is gebleven. Het Hof kon onder die omstandigheid aan dat "stempelvonnis" ontlenen dat het op tegenspraak is gewezen omdat sprake was van een gemachtigde raadsman als bedoeld in art. 279 Sv. Bij een en ander neemt de Hoge Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat door of namens de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is aangevoerd dat en waarom de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven inhoud van de aldaar genoemde aantekening in strijd is met de waarheid.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 oktober 2007.