ECLI:NL:HR:2007:BB3516
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat en de afwijzing van schadevergoeding
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 22 augustus 2003 verweerder, eveneens wonende te [woonplaats], gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 43.630,21, vermeerderd met rente en kosten, wegens het niet aanvoeren van een stelling in een eerder door de advocaat van eiser begeleide procedure. De rechtbank heeft de vordering op 28 juli 2004 afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 januari 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaat van eiser, mr. B.D.W. Martens, en de advocaat van verweerder, mr. D. Rijpma, betrokken waren. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 14 september 2007 het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.381,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.