ECLI:NL:HR:2007:BB4738

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42110
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en rente eigen woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 1997. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof een belangrijke stelling van de Inspecteur onbesproken heeft gelaten. Deze stelling betrof de toename van de rekeningcourantschuld bij A BV, die volgens de Inspecteur slechts gedeeltelijk verband hield met de eigen woning van belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de rente op deze toename in aanmerking moest worden genomen bij het bepalen van de zuivere inkomsten met betrekking tot de eigen woning. Het middel van de Staatssecretaris slaagt, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht.

De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het Gerechtshof in acht moet nemen wat in dit arrest is overwogen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de proceskosten aan belanghebbende moet worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 42.110
5 oktober 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 15 september 2003, nr. 00/03048, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Inspecteur heeft voor het Hof gesteld, zakelijk weergegeven, dat de toename van de rekeningcourantschuld bij A BV voor een deel (ƒ 230.000 - ƒ 30.000 = ƒ 200.000) slechts verband hield met (gedeeltelijke) aflossing van de rekeningcourantschuld aan B Beheer BV, welke schuld (afgezien van de hiervoor vermelde ƒ 30.000) geen betrekking had op de eigen woning. Nu het Hof die stelling onbesproken heeft gelaten, moet in cassatie veronderstellenderwijs van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Bij dat uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard ’s Hofs oordeel dat de op die toename betrekking hebbende rente behoort tot de bij het bepalen van de zuivere inkomsten met betrekking tot belanghebbendes eigen woning in aanmerking te nemen rente. Het middel slaagt derhalve.
3.2. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2007.