ECLI:NL:HR:2007:BB4938
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de opname van bekennende verklaring in proces-verbaal en de opgave van bewijsmiddelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam voor een overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd, maar deze was niet opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest. De verdediging stelde dat de rechter had moeten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van de bekennende verklaring expliciet vermeld had moeten worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging niet juist was. Volgens artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering, is het voldoende dat de rechter volstaat met een opgave van bewijsmiddelen, zelfs als de bekennende verklaring elders dan ter terechtzitting is afgelegd. De Hoge Raad benadrukte dat, wanneer het gaat om een bekennende verklaring die elders is afgelegd, het wettig bewijsmiddel waaraan deze verklaring is ontleend, met voldoende duidelijkheid in het vonnis of arrest moet worden aangeduid.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen grond was voor cassatie en ook geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak van het Gerechtshof bleef daarmee in stand, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.