ECLI:NL:HR:2007:BB5362
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging na sepotbeslissing en beklag ex art. 12 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was vervolgd voor zes feiten, waaronder verduistering en oplichting, na een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering door een benadeelde partij. Het Hof had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie (OM) ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor alle feiten, ondanks een eerdere sepotbeslissing van de officier van justitie. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien het beklag enkel betrekking had op feit 6. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De zaak begon met een beklag van de benadeelde partij over de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen. De officier had de zaak geseponeerd op grond van verjaring, maar het Hof oordeelde dat de aangifte van de benadeelde partij aanleiding had moeten geven tot vervolging. De Hoge Raad bevestigde dat de beslissing van het OM om niet te vervolgen onaanvaardbaar was, gezien de ernst van de feiten en de lange periode van inactiviteit in de procedure. De Hoge Raad concludeerde dat het OM ook ontvankelijk was in de vervolging voor de feiten 1 tot en met 5, ondanks de sepotbeslissing.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de noodzaak voor het OM om adequaat te reageren op aangiften van benadeelde partijen. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling, waarbij de eerdere sepotbeslissing en de ontvankelijkheid van het OM opnieuw in overweging genomen moesten worden.