ECLI:NL:HR:2007:BB5413
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verschuldigdheid van kosten in geschil tussen uitlener en inlener van werknemers
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een uitlener en een inlener van werknemers over de verschuldigdheid van kosten die in rekening zijn gebracht voor verrichte werkzaamheden. De eiseres, gevestigd te [vestigingsplaats], is in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verweerster, eveneens gevestigd te [vestigingsplaats], had de eiseres gedagvaard voor de rechtbank Breda en vorderde een bedrag van ƒ 64.757,95, met rente en kosten. De rechtbank heeft de eiseres bij verstek veroordeeld tot betaling van ƒ 60.863,85. Hierop heeft de eiseres verzet aangetekend en een tegenvordering ingesteld. De rechtbank heeft uiteindelijk in haar eindvonnis van 20 november 2001 de eerdere veroordeling vernietigd en de eiseres veroordeeld tot betaling van ƒ 96.005,86 aan de verweerster, terwijl de reconventionele vordering van de eiseres werd afgewezen.
De eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat in twee tussenarresten van 27 januari 2003 en 8 juli 2003 en een eindarrest van 28 februari 2006 het eindvonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen deze arresten heeft de eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.