ECLI:NL:HR:2007:BB5546
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- O. de Savornin Lohman
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep in familierechtelijke ondertoezichtstelling
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 31 januari 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam om de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] 1996, onder toezicht te stellen. De moeder van het kind heeft het verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 21 maart 2005 de minderjarige voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld, met de uitvoering door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden om een extern deskundige in te schakelen voor nader onderzoek naar het ontwikkelingsniveau van het kind. Op 5 september 2005 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 maart 2006.
De moeder heeft op 16 oktober 2006 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, maar is op 4 december 2006 door het gerechtshof te Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Tegen deze beslissing heeft de moeder cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze beschikking geoordeeld dat de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling op 21 maart 2006 is verstreken, waardoor de moeder geen belang meer heeft bij haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, en voegt daaraan toe dat de klachten van de moeder niet leiden tot cassatie, aangezien deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.