Ter raadkamerbehandeling heeft de raadsman van klaagsters gewezen op de gang van zaken omtrent de inbeslaggenomen Mercedes. Op 09 mei 2003 heeft [klaagster 2] het inbeslaggenomene voor een bedrag € 141.393,00 van de [B] BV gekocht. Hierna gaat [klaagster 2] over tot het leasen van het inbeslaggenomene aan [betrokkene 2], statutair directeur van [A] BV. Vervolgens heeft [klaagster 2] op 24 mei 2003 het inbeslaggenomene voor € 90.000,00 doorverkocht aan [C] BV, thans geheten [klaagster 1]. Vanaf dat moment is [klaagster 1] eigenaar van het inbeslaggenomene ondanks de lease-overeenkomst die hierna tussen [klaagster 2] en [klaagster 1] tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande door de raadsman van klaagsters voldoende met bescheiden onderbouwd.
Blijkens een brief d.d. 11 november 2005 van zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, heeft de beslagene, [betrokkene 1], laten weten dat de inbeslaggenomen auto, Mercedes E55 AMG, met kenteken [00-AA-BB], terug kan worden gegeven aan [klaagster 1]. Ter raadkamerbehandeling is het laatste ook uitdrukkelijk door de beslagene bevestigd. Bovendien heeft de beslagene ter raadkamerbehandeling medegedeeld dat hij niet de eigenaar van de inbeslaggenomen auto is doch deze slechts heeft geleased van [klaagster 2], die op haar beurt het inbeslaggenomene heeft geleased van [klaagster 1]. Tevens heeft de beslagene ter raadkamerbehandeling uitleg over de term 'mijn auto' gegeven. De beslagene heeft verklaard dat hij in de inbeslaggenomen auto reed, maar dat de auto niet zijn eigendom is.
De officier van justitie heeft zich onder andere beroepen op de in het proces-verbaal bevindende tapgesprekken, doch deze geven naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijk uitsluitsel omtrent de beantwoording van de vraag of [betrokkene 1] (de beslagene) eigenaar is van de inbeslaggenomen auto. Nu daarover twijfel bestaat en klaagsters door middel van bescheiden wel kunnen aantonen eigenaar dan wel belanghebbende te zijn van de inbeslag-genomen auto kan met name [klaagster 1] op eerste gezicht een beter recht doen gelden dan [klaagster 2]. Teruggave van het inbeslaggenomene aan [klaagster 1] is daarom op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord. Immers, deze heeft bovendien het van vitaal belang zijnde kopie deel III in haar bezit en welke ook ter raadkamerbehandeling is getoond.
Nu zich het geval voordoet dat [klaagster 1], een ander dan de beslagene, stellende dat haar het inbeslaggenomene in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar, dient de rechtbank te beoordelen of a. het belang van de strafvordering het voort-duren van bet beslag vordert en, mocht dat niet het geval zijn, of b. het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord is het voorwerp aan klaagster te doen teruggeven. De officier van justitie heeft tijdens de voortgezette behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer niet te kennen gegeven dat het belang van de strafvordering is gediend met voortduring van het beslag. De rechtbank neemt vervolgens in haar oordeel mee de omstandigheid dat de waarde van de betreffende auto (circa € 141.393,00 in 2003 volgens [klaagster 2]) een belemmering zou zijn voor verbeurdverklaring ervan. Immers de schade die door een dergelijke maatregel zou worden veroorzaakt zou in dat geval in eerste instantie voor rekening van de eigenaar komen en niet voor de gebruiker, terwijl toch het uitgangspunt van de maatregel van verbeurdverklaring is dat de dader van een strafbaar feit vermogensrechtelijk wordt getroffen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter later tot de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto zal overgaan; het belang van de strafvordering vordert derhalve het voortduren van het beslag niet meer, zodat dit opgeheven kan worden.
Voorts heeft de rechtbank in de hierboven weergegeven overweging tot uitdrukking gebracht dat zij het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord acht dat de inbeslaggenomen auto aan klaagster wordt teruggegeven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van beide klaagsters gegrond verklaren en derhalve het beslag opheffen doch de teruggave van het inbeslaggenomene aan [klaagster 1] gelasten, nu [klaagster 1] heeft aangetoond eigenaresse van het inbeslaggenomene te zijn. De tussen [klaagster 1] en [klaagster 2] bestaande lease-overeenkomst is een feit dat ten deze niet relevant is aangezien immers [klaagster 1] de enige rechthebbende van het inbeslaggenomene is."