ECLI:NL:HR:2007:BB6281

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02796/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot strafvermindering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1949 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door het Hof veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor meerdere belastingdelicten en het overtreden van accijnswetgeving. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat M.K. Rack, heeft cassatie ingesteld, waarbij onder andere werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn inderdaad is overschreden, aangezien het beroep in cassatie op 13 december 2005 was ingesteld en de stukken pas op 4 oktober 2006 ter griffie van de Hoge Raad waren binnengekomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde straf verminderd moest worden. De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd, maar alleen ten aanzien van de strafoplegging, en de gevangenisstraf verlaagd naar drieëntwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de strafoplegging.

Uitspraak

20 november 2007
Strafkamer
nr. 02796/06
CAW/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 december 2005, nummer 21/007552-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 23 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk het verbod om een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is betrokken overtreden, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.K. Rack, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch alleen ten aanzien van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tiende middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 13 december 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 4 oktober 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drieëntwintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 20 november 2007.