ECLI:NL:HR:2007:BB7081

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02722/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake mishandeling met terugverwijzing voor herbehandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem veroordeeld voor mishandeling en kreeg een geldboete van honderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De verdachte, bijgestaan door mr. B.J. Schadd, heeft cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugverwijzing van de zaak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De verdachte had op 4 november 2005 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken kwamen pas op 13 september 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnen. Dit leidde tot een overschrijding van meer dan twee jaar, wat de Hoge Raad als een schending van de redelijke termijn heeft aangemerkt.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bewezenverklaring van de mishandeling niet voldoende was onderbouwd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de uitspraak van het Gerechtshof niet voldeed aan de eisen van de wet en heeft de bestreden uitspraak vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

4 december 2007
Strafkamer
nr. 02722/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 oktober 2005, nummer 21/007581-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 22 december 2004 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van honderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 13 september 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden verwezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 09 augustus 2004 te Rheden, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met kracht tegen diens gezicht heeft geslagen en vervolgens met kracht een zogenaamde elleboogstoot tegen diens borst heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op maandag 9 augustus 2004 ben ik samen met een aantal vrienden wezen zwemmen in een zwembad in Rheden. Omstreeks 17.00 uur zijn we daar weggegaan. Op de Oranjeweg kwam er plotseling een onbekende aangerend. Onderwijl de man naar ons toe rende riep hij: "Klootzakken, jullie hebben mijn fiets gejat." Ik bleef staan omdat ik me van geen kwaad bewust was. Toen de man bij me was, ik zat op dat moment nog op de fiets, trok hij mij van de fiets. Hierna gaf de man mij met kracht een vuistslag tegen mijn gezicht. Dit deed me pijn. Vervolgens gaf de man mij een harde elleboogstoot tegen mijn borst. Ook dit deed mij pijn. Diezelfde avond ben ik samen met mijn moeder naar de huisartsenpost in Velp gereden, omdat ik last had van mijn borstkas en kaak. De arts constateerde dat ik een aantal gekneusde ribben had en drukpijn op de kaak."
b. een brief van P.H. Onderwater, arts, voor zover inhoudende:
"Op 9 augustus zag ik [slachtoffer] op de huisartsenpost te Velp. Bij onderzoek heeft hij drukpijn op de onderste ribben. Rechts voor en onderste deel van het borstbeen. Ook drukpijn op de kaak links. Er is sprake van kneuzingen ter plaatse en met name kneuzing van de ribben."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op maandag 9 augustus 2004 ben ik met een aantal vrienden gaan zwemmen in het zwembad van Rheden. Toen wij gezwommen hadden zijn [slachtoffer] en ik naar het huis van mijn vader in Rheden gegaan. Wij hebben daar gewacht op [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Vervolgens zijn wij met zijn vieren in de richting van Arnhem gefietst. Op een gegeven moment reden wij op de Oranjeweg te Rheden. Toen kwam er een buitenlandse man aanrennen, de man leek op een Turk. De man zei tegen [betrokkene 2]: "Jij hebt mijn fiets gestolen". [Betrokkene 2] sprong van de gestolen fiets af en rende hard weg. De man bleef bij ons en de door hem teruggevonden fiets staan. [Slachtoffer], [betrokkene 1] en ik bleven staan. Ik zag dat [slachtoffer] toen door de man werd geslagen met de vuist. [Slachtoffer] kreeg klappen van de man op zijn gezicht en borst."
4.4. Aangezien deze bewezenverklaring, voor zover behelzende dat hij, verdachte, het feit heeft begaan niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.5. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 4 december 2007.