ECLI:NL:HR:2007:BB7102
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vrijspraak in zaak van bedreiging met doodslag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar de Advocaat-Generaal had cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door niet expliciet de redenen te geven voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de Advocaat-Generaal. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van de uitspraak van het Hof.
De zaak betreft een bedreiging die de verdachte op 6 november 2004 via e-mail aan een columnist van het NRC heeft gestuurd. De inhoud van de e-mail bevatte ernstige bedreigingen, die de ontvanger in de context van de toenmalige maatschappelijke onrust, vooral na de moord op Theo van Gogh, als zeer bedreigend heeft ervaren. De Hoge Raad concludeerde dat de bedreigende woorden van de verdachte, die specifiek gericht waren aan het slachtoffer, voldoende waren om de vrees voor inbreuk op de persoonlijke vrijheid te rechtvaardigen.
De Hoge Raad vernietigde de vrijspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de motivering van vrijspraken en de noodzaak voor rechters om expliciet in te gaan op de argumenten van het openbaar ministerie, vooral in zaken die de openbare orde en veiligheid raken.