ECLI:NL:HR:2007:BB7122
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafmotivering en redelijke termijn in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank te Amsterdam tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar hem wel veroordeeld voor 'wederspannigheid' tot een gevangenisstraf van twee weken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. J. Kuijper, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Wortel, concludeerde dat de redelijke termijn voor berechting in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht gezien de aard van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de motivering van het Hof beoordeeld en vastgesteld dat het Hof niet kon volstaan met een lichtere sanctie dan onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering voldeed aan de eisen van artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de naleving van de redelijke termijn in strafzaken, waarbij de Hoge Raad de belangen van de verdachte en de eisen van de rechtsgang in overweging nam.