ECLI:NL:HR:2007:BB7681
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Schadevergoedingsmaatregel en mededader(s) in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof vrijgesproken van een tenlastegelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor 'poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen' tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 200,00 te betalen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel ten aanzien van de straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit heeft geleid tot een strafvermindering. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot zestien maanden en drie weken, waarvan vijf maanden en twee weken voorwaardelijk. De Hoge Raad heeft ook de vordering van de benadeelde partij bevestigd, maar verduidelijkt dat de betalingsverplichting van de verdachte aan de Staat vervalt indien zijn mededader de schade heeft vergoed. Dit is in lijn met artikel 6:7, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat nakoming door een van de schuldenaren ook de andere schuldenaren bevrijdt.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van hoofdelijke verbondenheid bij schadevergoedingsmaatregelen. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtszekerheid in vergelijkbare zaken.