ECLI:NL:HR:2007:BB8658

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/244HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij kop-staartbotsing tussen WAM-verzekeraar en slachtoffer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de WAM-verzekeraar en een slachtoffer van een kop-staartbotsing. De verzekerde automobilist heeft zijn aansprakelijkheid erkend, maar er is onenigheid over de vergoeding van immateriële schade en gederfde inkomsten. De zaak begint met een dagvaarding door de verweerster, die Stad Rotterdam in 2000 heeft aangeklaagd voor schadevergoeding na een ongeval op 30 januari 1993. De rechtbank te Rotterdam heeft in een tussenvonnis van 26 juli 2001 een comparitie van partijen gelast. De verweerster heeft hoger beroep ingesteld tegen dit tussenvonnis, wat resulteerde in een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage op 13 mei 2003, dat het vonnis bekrachtigde en de zaak terugverwees naar de rechtbank.

Na verdere behandeling heeft de rechtbank op 23 juni 2004 Stad Rotterdam veroordeeld tot betaling van € 197.143,--, met rente en kosten, waarbij rekening is gehouden met reeds betaalde voorschotten. Stad Rotterdam heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een arrest van het hof op 14 februari 2006, dat het eindvonnis bekrachtigde. Stad Rotterdam heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en Stad Rotterdam veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat verdere motivering nodig is, gezien artikel 81 RO.

Uitspraak

14 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/244HR
MK/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STAD ROTTERDAM VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Franke,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Stad Rotterdam en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 10 november 2000 Stad Rotterdam gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd, kort gezegd, Stad Rotterdam te veroordelen om aan [verweerster] te vergoeden de schade die [verweerster] als gevolg van het haar op 30 januari 1993 overkomen ongeval heeft opgelopen voor een bedrag van ƒ 438.621,--, met rente en kosten.
Stad Rotterdam heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 juli 2001 een comparitie van partijen gelast.
Tegen dit tussenvonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 13 mei 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 26 juli 2001 met verbetering van gronden bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
De rechtbank heeft, na op 8 juni 2004 een comparitie van partijen te hebben gehouden, bij eindvonnis van 23 juni 2004 Stad Rotterdam veroordeeld om aan [verweerster] te betalen het bedrag van € 197.143,--, met rente en kosten waarbij rekening moet worden gehouden met de reeds betaalde voorschotten ad in totaal ƒ 42.500,--, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft Stad Rotterdam hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 14 februari 2006 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 13 mei 2003 en 14 februari 2006 heeft Stad Rotterdam beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Stad Rotterdam heeft bij brief van 31 oktober 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Stad Rotterdam in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 14 december 2007.