ECLI:NL:HR:2007:BB9532
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- C. Schaap
- Rechtspraak.nl
Uitleg van artikel 41, lid 6, Wet WOZ met betrekking tot de waardepeildatum en tegenbewijsregeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Q voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De waarde was vastgesteld door de heffingsambtenaar, maar na bezwaar van de belanghebbende, X B.V., heeft het Hof de waarde op een lager bedrag vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de door het middel bepleite beperkende uitleg van artikel 41, lid 6, van de Wet WOZ geen steun vindt in de tekst of de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling. De Hoge Raad stelt vast dat de wet enkel vereist dat aannemelijk wordt gemaakt dat toepassing van de hoofdstukken III en IV tot een lagere waarde zou leiden. Het Hof heeft terecht rekening gehouden met de afschrijving over de periode 1992-1995 bij de vaststelling van de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 1995.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt het college van burgemeester en wethouders in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 430 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 7 december 2007 en is openbaar uitgesproken.