ECLI:NL:HR:2008:AX9097

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42404
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbegrip in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een vennootschap onder firma, is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. De Inspecteur heeft vastgesteld dat de vakantietoeslag, die maandelijks aan de werknemers werd uitbetaald, ten onrechte niet was meegerekend als loon in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente, maar het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008 geoordeeld dat de vakantietoeslag wel degelijk moet worden gerekend tot het loon zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, letter c, WVA. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de periodiek uitbetaalde vakantietoeslagen niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de berekening van het loon. De Hoge Raad wijst erop dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om periodiek uitbetaald vakantiegeld uit te zonderen van het loonbegrip voor de WVA. De Hoge Raad heeft ook de argumenten van belanghebbende met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat aanspraken in vakantiebonnen en uitkeringen in geld feitelijk en rechtens geen gelijke gevallen zijn.

De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

Nr. 42.404
18 januari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van V.o.f. X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juni 2005, nr. 02/04406, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 24 mei 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert een onderneming. Aan de werknemers werd in het onderhavige tijdvak naast het basisloon maandelijks een vakantietoeslag van acht percent uitbetaald. In juni 2002 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige tijdvak. Daarbij is onder meer naar voren gekomen dat belanghebbende - naar het oordeel van de Inspecteur ten onrechte - de voormelde toeslag niet heeft gerekend tot het loon als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA). Aangezien het loon rekening houdend met de toeslag hoger is dan het zogenoemde toetsloon van artikel 7 WVA, zou ten onrechte afdrachtvermindering lage lonen zijn verleend. Te dier zake is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de hiervoor in 3.1 vermelde toeslag behoort tot het loon als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, WVA. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3.1. 's Hofs oordeel dat de toeslagen behoren tot het loon als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, WVA, is juist. Ingevolge die bepaling moet het begrip loon worden opgevat als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Waar in artikel 26, lid 1, Wet LB 1964 eveneens wordt gesproken over "andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend" behoren daartoe evenmin vakantiedagengeld en vakantietoeslagen die periodiek worden uitbetaald (HR 4 juni 1986, nr. 23502, BNB 1986/301). Noch in de tekst, noch in de strekking van de onderhavige regeling - te weten het voorkómen dat in één of meer tijdvakken geen recht bestaat op afdrachtvermindering lage lonen vanwege een incidenteel hogere beloning - is steun te vinden voor de opvatting dat de onderhavige periodiek betaalde toeslagen buiten aanmerking zouden moeten blijven. Uit de enkele omstandigheid dat in de in onderdeel 2.4 van de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal geciteerde passage uit de memorie van toelichting vakantiegeld wordt genoemd als voorbeeld van een beloning met een incidenteel karakter, kan niet de bedoeling van de wetgever worden afgeleid om ook periodiek uitbetaald vakantiegeld uit te zonderen van het loonbegrip voor de WVA. Het eerste, tweede en derde middel, die zich tegen voormeld oordeel richten, falen derhalve.
3.3.2. Het Hof heeft voorts met juistheid geoordeeld dat aanspraken, belichaamd in vakantiebonnen en uitkeringen in geld feitelijk en rechtens geen gelijke gevallen zijn en dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel daarop afstuit. Het vierde middel, dat zich tegen dat oordeel keert, faalt derhalve evenzeer.
3.3.3. Het vijfde middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2008.