ECLI:NL:HR:2008:BA6418
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip 'opbrengst bij vervreemding' in de vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X1 B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden van 21 juli 2006, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in cassatie ging. De Minister van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep.
De kern van het geschil betreft de vraag of de vervangingsreserve kan worden gesteld op het brutoresultaat van ƒ 139.000, zoals de belanghebbende betoogde, of op het nettoresultaat van ƒ 15.919, zoals de Inspecteur stelde. De Rechtbank oordeelde dat de wetgever met de invoering van de vervangingsreserve onder bepaalde omstandigheden uitstel van winstneming heeft toegestaan, zodat ondernemers zonder liquiditeits- en rentenadelen de uitgaven voor vervangingen kunnen financieren. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de opbrengst bij vervreemding moet worden verstaan als de verkregen tegenprestatie verminderd met de rechtstreeks aan de vervreemding toerekenbare kosten.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van de Rechtbank werd bekrachtigd. Dit arrest biedt belangrijke inzichten in de uitleg van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met betrekking tot de vorming van een vervangingsreserve en de daarbij te hanteren definities van opbrengst.