3.4.4. Het derde en het vierde lid van art. 94a Sv zijn ingevoerd bij Wet van 8 mei 2003, Stb. 202 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing ontnemingswetgeving).
Aan de parlementaire voorbereiding valt het volgende te ontlenen.
"Bij de zogenoemde BUCRO-beschikking (HR 9 januari 1996, JOW 1996/127) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat strafvorderlijk conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken niet kan worden gelegd, omdat artikel 94c Sv daartoe de mogelijkheid niet opent. (...) Op het punt van de schijnconstructies is verruiming van de wettelijke mogelijkheden gewenst.
(...)
Een nieuw derde lid van artikel 94a Sv regelt deze uitbreiding van het conservatoir beslag.
(...)
De formulering van het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 94a geeft aan in welke gevallen, naast de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid, beslag kan worden gelegd bij derden die te kwader trouw voorwerpen onder zich hebben genomen of vervreemd. Het gaat daarbij niet alleen om voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn van het misdrijf. Ook voorwerpen die in niet rechtstreeks verband staan met het misdrijf zijn voor beslag vatbaar. Te denken valt bijvoorbeeld aan de met de opbrengsten van het misdrijf gekochte auto, die is gaan toebehoren aan de ander. Bij het middellijk verband valt eveneens te denken aan de vruchten van het onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstige voorwerp.
Voorts moet bij middellijkheid gedacht worden aan het geval waarin de ander het voorwerp niet meer heeft, bijvoorbeeld doordat hij het heeft doorverkocht. Dan kan beslag gelegd worden op de opbrengst of een ander voorwerp dat ervoor in de plaats is gesteld. Ook voorwerpen die gedeeltelijk met wederrechtelijk verkregen middelen zijn gefinancierd en gedeeltelijk met legale middelen, zijn "middellijk" van misdrijf afkomstig. Waar het om gaat is dat het beoogde voorwerp geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks of via verschillende schakels, te herleiden is tot het oorspronkelijk door het misdrijf verkregen voorwerp. Deze uitbreiding van de beslagmogelijkheden betekent dat ook aan een derde toebehorende onroerende zaken in beslag genomen kunnen worden ter bewaring van het recht tot verhaal. Door de plaatsing van deze uitbreiding van de voor beslag en uitwinning vatbare voorwerpen in artikel 94a, derde lid, is, vanwege artikel 94c, op deze voorwerpen hetzelfde regiem van toepassing als geldt voor het beslag op de in de twee eerste leden van artikel 94a bedoelde voorwerpen.
(...)
Het openbaar ministerie en de NVvR zijn blijkens hun commentaren op het ontwerp van dit wetsvoorstel van mening dat de voorgestelde beslagmogelijkheid niet ver genoeg gaat. In het bijzonder vinden beide dat niet de eis gesteld zou moeten worden dat het bij de derde in beslag te nemen voorwerp direct of indirect afkomstig is van het misdrijf ter zake waarvan de bij de ontneming betrokkene wordt verdacht of is veroordeeld. Ook voorwerpen die weliswaar geen relatie hebben met het misdrijf maar door de verdachte c.q. de veroordeelde bij een ander worden ondergebracht met het doel uitwinning van zijn vermogen te bemoeilijken, zouden volgens OM en NVvR moeten kunnen worden beslagen. (...)
Ik meen dat de voorstellen van OM en NVvR te ver gaan. (...) Derden zijn in beginsel niet met hun vermogen aansprakelijk voor vorderingen van de schuldenaar. Het derdenbeslag maakt op dit beginsel een uitzondering, die een goede rechtvaardiging behoeft. Die rechtvaardiging kan in het bijzonder worden gevonden in het geval dat de derde welbewust of aanmerkelijk onvoorzichtig meewerkt aan een constructie waardoor wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen aan het zicht van justitie worden onttrokken; de derde kan in deze situatie als een heler of witwasser worden aangemerkt. In de voorstellen van het OM en de NVvR is geen enkel verband tussen het in beslag te nemen voorwerp en het misdrijf vereist, noch hoeft de derde te weten of te vermoeden dat zijn wederpartij een deel van zijn vermogen wederrechtelijk heeft verkregen. Het enkele meewerken aan het frustreren van verhaal op het vermogen van de wederpartij zou dan voldoende grond zijn voor beslag en verhaal op het vermogen van de derde. Dit is mijns inziens niet verenigbaar met het hiervoor vermelde beginsel van beperkte aansprakelijkheid in het kader van het derdenbeslag.
De opmerkingen van OM en NVvR zijn voor mij wel aanleiding om op andere wijze het voorgestelde derdenbeslag een zekere uitbreiding te geven. De in artikel 94a, derde lid, Sv voorgestelde beslagmogelijkheid is beperkt tot voorwerpen die van misdrijf afkomstig zijn, zij het dat daaronder ook de voorwerpen vallen die door de bij de ontneming betrokkene of de derde in de plaats zijn gesteld van de oorspronkelijke, rechtstreeks van het misdrijf afkomstige voorwerpen. Deze beslagmogelijkheid houdt dus op te bestaan wanneer de derde het van misdrijf afkomstige voorwerp heeft opgesoupeerd of anderszins "weggemaakt", zonder dat daarvoor een ander voorwerp in de plaats is gesteld. Het is redelijk om in zo'n geval beslag mogelijk te maken op andere voorwerpen die toebehoren aan de derde, tot ten hoogste het bedrag van de van misdrijf afkomstige voorwerpen. Een nieuw vierde lid van artikel 94a strekt hiertoe. Dit is in overeenstemming met de regels en uitgangspunten van het privaatrecht. Overigens is deze uitbreiding van de beslagmogelijkheid niet beperkt tot de situatie waarin het van misdrijf afkomstige voorwerp er niet meer is; de beslaglegger kan ervoor kiezen om wanneer laatstbedoeld voorwerp er nog is, toch een ander voorwerp te beslaan, bijvoorbeeld omdat dat gemakkelijker te beslaan of uit te winnen is. Ook waardevermindering van het van misdrijf afkomstige voorwerp kan reden zijn om (tevens) een ander voorwerp in beslag te nemen, tot in totaal de oorspronkelijke waarde van het van misdrijf afkomstige voorwerp."
(Kamerstukken II 2001-2002, 28 079, nr. 3, p. 17-21).