ECLI:NL:HR:2008:BA8218
Hoge Raad
- Cassatie
- P.G. Kremer
- Rechtspraak.nl
Belastingverdrag en tax sparing credit in relatie tot EG-recht
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de vraag centraal of Nederland, op basis van het EG-recht, verplicht is om een tax sparing credit toe te kennen voor Spaanse rente, vergelijkbaar met de regeling die geldt voor Braziliaanse rente. De belanghebbende, een houdster- en financieringsmaatschappij, ontving in de jaren 2002 en 2003 aanzienlijke rente-inkomsten van haar moedermaatschappij, E S.A., gevestigd in Spanje. De belanghebbende stelt dat het EG-recht meebrengt dat Nederland ook voor de Spaanse rente een tax sparing credit moet toekennen, zoals dit het geval is voor de Braziliaanse rente op basis van een bilateraal belastingverdrag.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de conclusie van de Procureur-Generaal gevolgd, die zich baseerde op eerdere arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG). In deze arresten werd geen verplichting tot belastingverdragsrechtelijke meestbegunstiging aangenomen. De Hoge Raad concludeert dat het tax sparing credit niet kan worden gezien als eenzijdige fiscale ontwikkelingshulp, maar dat het een integraal onderdeel is van het belastingverdrag met Brazilië, dat voortkomt uit bilaterale onderhandelingen over belastingjurisdictieverdeling.
Daarnaast werd ook de vraag behandeld of het effectiviteitsbeginsel van het EG-recht in deze zaak meebrengt dat de belanghebbende recht heeft op volledige vergoeding van haar proceskosten. De Hoge Raad oordeelt dat ook deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De conclusie van de Hoge Raad is dat de vordering van de belanghebbende ongegrond is verklaard, en de uitspraak wordt niet gepubliceerd.