ECLI:NL:HR:2008:BB3867

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42772
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van afkoopsom jaarlijkse subsidie voor onderhoudskosten van verhuurde onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2000. Na bezwaar tegen deze aanslag had de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waarbij de aanslag werd verminderd tot nihil en een verlies van ƒ 208.727 werd vastgesteld.

De Staatssecretaris ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de afkoopsom van jaarlijkse subsidiebedragen, die betrekking had op in het verleden in aftrek gebrachte onderhoudskosten voor verhuurde onroerende zaken, belast is als negatieve aftrekbare kosten. De Hoge Raad concludeerde dat de afkoopsom, die door belanghebbende was ontvangen in het kader van de afkoop van resterende subsidies, moet worden aangemerkt als negatieve kostenpost. Dit oordeel van het Hof dat de afkoopsom niet belastbaar is, werd door de Hoge Raad als onjuist bestempeld, waardoor het beroep in cassatie gegrond werd verklaard.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaarde het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen. Dit arrest is van belang voor de belastingheffing van afkoopsommen van subsidies en de behandeling van negatieve kosten in de inkomstenbelasting.

Uitspraak

Nr. 42.772
18 januari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 oktober 2005, nr. BK-04/00918, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil, en een verlies vastgesteld van ƒ 208.727. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 21 augustus 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende en/of zijn echtgenote is/zijn eigenaar van een aantal panden die worden verhuurd dan wel bestemd zijn voor de verhuur. De panden zijn geen monumentenpanden en evenmin eigen woningen in de zin van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000; hierna: de Wet).
3.1.2. Een aantal van deze panden (hierna: de woningen) is in de jaren negentig gerenoveerd. In verband met deze renovatie is - in 1990 voorlopig en in 1993 definitief - subsidie in de vorm van jaarlijkse bijdragen verleend op basis van de Regeling geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen 1987.
3.1.3. De in het kader van de renovatie gemaakte onderhoudskosten zijn destijds ieder jaar, onder aftrek van de jaarlijkse bijdrage, door belanghebbende in aftrek gebracht.
3.1.4. In april 2000 is belanghebbende door de gemeente benaderd met het voorstel de resterende subsidie af te kopen. Belanghebbende is hiermee op 26 juni 2000 akkoord gegaan. De in dat jaar ontvangen afkoopsom bedroeg, exclusief een bedrag aan rente, ƒ 285.818,98 (hierna: de afkoopsom).
3.1.5. Bij de aanslagregeling is de afkoopsom in het belastbare inkomen begrepen.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de afkoopsom belast is.
3.3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de afkoopsom strekt tot vergoeding van in het verleden in aftrek gebrachte onderhoudskosten met betrekking tot de woningen.
3.3.2. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de afkoopsom niet belastbaar is. Tegen dit oordeel richt zich middel I.
3.4. Het Hof is kennelijk ervan uitgegaan - van welk uitgangspunt de juistheid in cassatie niet is bestreden - dat de in de vorm van jaarlijkse bijdragen toegekende subsidies strekten tot vergoeding van onderhoudskosten die in het verleden op belanghebbende hebben gedrukt en toen door hem terecht in aftrek zijn gebracht. Zodanige bijdragen moeten in het jaar van ontvangst als negatieve kosten tot de belastbare inkomsten van belanghebbende worden gerekend (vgl. HR 15 september 1982, nr. 21139, BNB 1983/33). Het afkopen van resterende bijdragen ontneemt aan de als zodanig uitgekeerde som niet het karakter van negatieve kostenpost. 's Hofs hiervoor in 3.3.2 vermelde oordeel is derhalve onjuist. Middel I slaagt.
3.5. Nu middel I slaagt, behoeft middel II geen behandeling meer. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2008.