ECLI:NL:HR:2008:BB9670

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/097HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, heeft in 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Haarlem om de alimentatie aan de vrouw, verweerder in cassatie, te wijzigen. Hij verzocht de alimentatie op nihil te stellen, onderbouwd met de verwachting dat de vrouw binnen drie maanden een baan zou vinden. De vrouw heeft dit verzoek bestreden en zelf verzocht om een verhoging van de alimentatie naar € 3.000,-- per maand. De rechtbank heeft in 2006 bepaald dat de man de vrouw een uitkering van € 3.000,-- per maand moest betalen, met latere aanpassingen naar € 1.000,-- en uiteindelijk nihil in 2009.

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, dat in 2007 de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd en de alimentatie heeft vastgesteld op € 2.500,-- per maand tot 1 januari 2009, € 1.800,-- tot 1 januari 2012, € 1.000,-- tot 1 januari 2014 en daarna op nihil. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof onvoldoende recht heeft gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, omdat de man niet voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn verweer te voeren tegen de nieuwe stelling van de vrouw over zijn draagkracht. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en het recht van partijen om hun standpunten adequaat te kunnen verdedigen, vooral in zaken die betrekking hebben op levensonderhoud.

Uitspraak

22 februari 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/097HR
MK/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, thans mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 28 juni 2005 ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, primair in verband met de verwachting dat de vrouw binnen drie maanden na indiening van het verzoekschrift dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen termijn een baan kan vinden waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, de alimentatie na afloop van die termijn op grond van art. 1:157 lid 3 BW op nihil te stellen, subsidiair de alimentatie na afloop van die termijn op grond van art. 1:157 lid 1 BW op nihil te stellen en meer subsidiair de alimentatie ten behoeve van de vrouw te wijzigen in die zin dat de man met ingang van 1 juli 2005 € 325,-- per maand zal betalen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden en zelfstandig verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2005 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud een bedrag van € 3.000,-- per maand dient te betalen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 maart 2006 bepaald, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 11 november 2004, dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2005 tot 1 juli 2006 een uitkering tot haar levensonderhoud moet betalen van € 3.000,-- per maand, per 1 juli 2006 van € 1.000,-- per maand, per 1 juli 2008 van € 500,-- per maand en met ingang van 1 juli 2009 de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud op nihil gesteld.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 december 2006.
Bij beschikking van 15 februari 2007, hersteld bij beschikking van 1 maart 2007, heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende, onder wijziging van de beschikking van het hof van 11 november 2004, de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw tot 1 januari 2009 bepaald op € 2.500,-- per maand, over de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2012 op € 1.800,--, over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2014 op € 1.000,-- en vanaf 1 januari 2014 op nihil.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 21 december 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 25 augustus 2004 ontbonden.
(ii) Bij beschikking van 11 november 2004 heeft het gerechtshof te Amsterdam de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 augustus 2004 tot de datum waarop de echtelijke woning is verkocht bepaald op € 2.000,-- per maand, en met ingang van de datum waarop die woning is verkocht op € 3.000,-- per maand.
3.2 In de onderhavige, in eerste aanleg door de man begonnen, alimentatiewijzigingsprocedure heeft de vrouw als appellante, teven incidenteel geïntimeerde, ter zitting van het hof gesteld dat de man naast zijn dienstbetrekking als longarts nog een eigen bedrijf heeft waarmee hij presentaties houdt waarvoor hij circa € 2.000,-- per dagdeel in rekening brengt. Het hof heeft deze stelling tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de draagkracht van de man, omdat de man, aldus het hof, "deze stelling van de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft betwist en heeft verzuimd inzicht in de gegevens van dit bedrijf te geven, terwijl dit op zijn weg had gelegen."
Hiertegen voert het middel aan dat het hof onvoldoende recht heeft gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en het recht van de man op een eerlijk proces. Het middel is gegrond. Weliswaar staat het de appelrechter in zaken betreffende levensonderhoud vrij om rekening te houden met feiten waarop een partij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling een beroep doet, maar de eisen van de goede procesorde brengen dan wel mee dat de wederpartij genoegzaam gelegenheid wordt geboden haar verweer of haar stellingen naar aanleiding daarvan aan te vullen en, voor zover nodig, ook overigens haar standpunt te herzien (vgl. HR 26 april 1991, nr. 14215, NJ 1992, 407). In de onderhavige zaak blijkt noch uit het proces-verbaal van de zitting van het hof van 11 december 2006 noch uit de door het hof gegeven beschikking dat de man een behoorlijke gelegenheid heeft gekregen de stelling van de vrouw gemotiveerd en met het geven van inzicht in de gegevens van zijn bedrijf te betwisten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2007;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J.Numann op 22 februari 2008.